Uit niets blijkt mijn gelijk.

31 januari 2006

Kort stondig, de ontmoeting

Vriend,
toen ik vernam dat jij daar stond, was ik met stomheid geslagen.
Daar schoot weer die herinnering door mijn hoofd; vanuit de nachtdienst, één van de vele uit de teerfabriek. Beide achtien en rijvaardig voor het leven als een beest.

Wij, jouw MG en ik tussentijds de Truimph Herald, vierde feest. Jij, mijn god, je versierde ieder ontbloot bovenbeen dat ons blik niet kon weer staan. Ik lachte in mijn vuistje en genoot van dit losbandig leven. Waar ik bestuurder, jij op de achterbank 't deed en het altijd klaarspeelde de rugleuning los te krijgen. Bij mij is het met zuigzoenen goed gekomen, de handen goed op koers. Brandplekken te over in mijn nek. Ik lulde daar in die tijd geregeld uit over liefde waar geen moer van klopte en ook geen sprake was. Het paste bij dat leven.

Zwart waren wij als de nacht en stonken naar de pek en antraceen. De wijven kikten daar wel op, vooral waar, geld te over het onze deelgenoot bleek. Vrijwel dagelijks stoven we over lege snelwegen door de nacht van Uithoorn naar Maastricht of hoger gelegen Groningen. Met op de achterhand de thuisbasis, Amsterdam.

Retour nog, voor de ochtend stront lazerus op het strand, in Scheveningen of waar dan ook, aan gespoeld. Geheel ontkleed ontwaakten wij in een vuurkuil en keken met roet uit onze ogen. Ter bescherming, tegen het vroege licht, drukten wij rieten strandstoelen stijf tegen elkaar. Vaak met z'n vieren, zo de morgen in gevlucht. Terug de dag in kleding bijeen geveegd, de spurt er in op naar het strandpaviljoen. Zwarte koffie en 's avonds weer aan 't werk.

Het was geregeld duister en liep vreselijk uit de hand met slaap tekort en overdadig drankgebruik. Daarbij werd geen pepmiddel gemeden omwille van de vaart. Ik vraag mij af, verloren wij te snel ons zelf als vrienden in de jeugd?

Hoe het ook zij, goed gekomen is het blijkbaar nooit meer. Al hebben wij jaren doorgebracht en om zeep geholpen met alle vuile sporen die we lieten in betraande ogen van meisjes, onschuldig nog uit onze dromen. De handen overspeeld op de gitaarsnaren en kokhalzend bij elkaar. Wij zijn door die tijd achterhaald uit onze jongensjaren, voor goed verdreven naar een volwassenheid.

Nu sta je hier in de krant, goede afdruk trouwens, in 't zwartwit. Blijkens de ondertiteling ben jij nachtblind gebleven. Hoe lang jij moet zitten weet ik niet, daar iedere schijn van ons leven uit je geheugen is gewist.

27 januari 2006

Poe eet.



Winnie, harig en zeker niet onaardig op zekere plaatsen, genoot van deze vrucht. Het betrof een handappel, haar aangereikt uit het publiek. Menigeen stond aldaar tegen de dranghekken overspelig met in de gedachten dit goed ogend lief. Zij smaakte in de belijning met iedere stap die zij deed. Aaibaar maar niet zonder handschoen te strelen, bijna zo een snoezepoes.

Maar genoeg nu over dit uiterlijk vertoon. Het verhaal moet uit het slop en lopen, waar ging het anders over. Inderdaad; Winnie en wat zij eet.Veelvraat is een goed woord daarvoor al luistert zij dan niet.

Winnie nu was welgesteld en bezat een vermogen aan talenten die zij gul liet prijken als het effe kon. Niettemin viel het onder luid applaus ook wel tegen met afstervende muziek. Dan raakte zij wat verlegen met haar ontkleedde bovenlijf. Mollig op z’n minst al was haar boezem onder al dat haar niet goed te vinden. Een warm hart dan, ja dat wel en vol overgave nam geregeld dankbaar een gast bij de hand. Immers een troost is zo geboden waar het eenzaamheid delen betreft.

In tegenstelling tot het paradijs, alwaar de vrouw de man versierde en ontucht schaamteloos een naam kreeg, was met bedekken van de edele delen het alras de mens die bandeloos door hét leven ging. Hier echter liet Winnie het aan het sterke geslacht om deze rijpe vrucht te bieden en genieten; en zij genoot, altijd, met volle teugen van dit aangeboden vlees. Zo ging dat met versieren, de een die biedt de ander laaft en beiden trekken flink van leer. Zo op het eerste gezicht kan dat wat vulgair overkomen; bedenk dan echter, dit is het dierenrijk.

22 januari 2006

uitgewoond en gewoon uithuizig verleden

Nee, het is de eenzaamheid, van het aan de weg geplaatste gasfornuis, dat de uitdrukking op haar gezicht weer geeft. Zoveel eerder had zij haar lichaam al afgeschreven, met het verwekken van de laatste lusten, bij de bevalling van haar jongste kind.

Hij wist dat zij daar nog slechts functioneel gebruik van maakte; haar lichaam, zoals hij een plasbuis bezit omwille van zijn droom. Als hij naar haar kijkt, werd het huis leger met de dag en nachten zoals verwacht een eindeloze gang.

De tijd vergeten omwille van de tijd en oud worden was al bijna levensdoel. Met in het vooruitzicht van het graf als uiteindelijk verlossend woord. Met hun ogen dicht, zo naast elkaar, al een jaar of veertig denkend aan vertier.

De dansvloer was van haar en hij daar niet van weg te slaan. Zoals is de naaktheid van die zomer in het hoger gras. Hun kleren zoek als ook hun handen aan elkaar. Ieder haartje en plooitje verkennend, gelijk de blinde braille leest. Er stonden nog dagen voor de boeg, dat ze niet uit elkaar te slaan waren; zo innig verstrengeld lagen, dat er een heelal geschapen werd rondom hun lendenen.

Nu de keuken is afgebroken en het handwerk staat met de gieten ijzeren koekenpan op haar lijf afgedrukt. Beslecht de vete, het laatste feit, een moordend tijdsgewricht. Hij is geen misdadiger in haar ogen en hij heeft zijn vingers nooit aan haar verbrand.

12 januari 2006

Teveel bij - zinnen


Teveel bijzinnen voor mezelf en wie weet.


Vannacht weer wakker en vergeten de stekker er uit te trekken. Zo zeker als ik was; dit is het einde, morgen begint een nieuwe dag. Maar nu verdient beter met weten, niet meer met mezelf voor de gek te houden zonder tijd verspillen.

De ochtend brak, zo als gewoonlijk te vroeg voor opstaan laat staan ontwaken, met spijt aan in mijn raam. Kozijnen, vensters liegen immers alles voor, maar vooral die dagen. Ik wreef de zonde uit mijn gedachten.

De jeuk brandde in mijn benen.Dit hoort niet bij sluimeren en in dromen is het helemaal bedrog. Ja, ik kwam bedrogen uit. Een goed gemikte kneep, ooit geleerd in overleven met nagels in het vlees, liet mijn uit buitenzinnig in beleven; dit is zeker weten.

Weer een dag om nooit te vergeten hoe de regen de ramen wast en neerslag altijd neerwaartse bewegingen laat zien. Immers druppels huilen vette tranen op een vuile ruit. Alsof ze mijn gedachten kunnen lezen.

Gespannen luisterde ik de merel af. Ergens uit een niet gesloten gordijn, gloorde de ochtend behoorlijk. Al is bekoorlijk daar geen rijmpje op. Nee, het deed geen zeer meer, een paar uur vluchtig slapen lost zoveel vragen op. Dat ik de dag weer, alweer regen, opnieuw kan dragen naar de volgende nacht. Wie weet kom ik ooit mezelf tegen.

Mijn vingers blijven maar vreemd spelen met die allerlaatste waan, ik verbied ze na te denken. Zet de koffie in het donker opdat het oppervlak niet spiegelen kan. Ook de vlekken van nacht vallen minder hard in het schemer te verdragen.

Het is stil nu, ik zet de radio aan. Nieuws is een remedie tegen beter weten. Zo, dit is een dag waarin al 30 kilometer filerijden mij de hoop schenkt dat fietsen in ieder geval frisse moed en buiten lucht biedt. Ik geniet nu in volle teugen van de regen. Vreemd toch zo een uur geleden.

11 januari 2006

Verdronken genot

, daar helpt geen lieve moeder aan, schatgraven in een lege fles, is aan tafel zitten met de inhoud en de hete adem in bed. Kachel, maar dan op spaarstand , warm daar je lieve dijen maar eens en brandt langzaam op in het verlangen.
Zijn onderkomen is al op de voetzolen voluit geschreven als de hunkering zo vloeiend zacht. Je hangt teveel aan het moment dat hij je liefde schonk met volle teugen. Verheug je, stil maar, dorst maar naar die grote handen in je schoot. Ooit de blijde zucht van het onbevangen kind, zoekend in de verpakking en naar het onvolprezen genot.

Dezelfde vingers omvatten al zolang de slanke hals, verruild voor de blanke teint van jouw huid.
Zijn lippendienst bezegelen valse geloften en weinig meer dan sprankjes hoop van gemorste zinnen op een vroege ochtend waar jij niet om vroeg. Op jouw lichaam en alle plaatsen waar de maagd het huis verliet staan rode littekens van die hunker afgebeeld.

Kom tot jezelf nu hij je kostelijkheid heeft vermaakt tot hoer. Jouw onderkomen is verruild om dakloos te vergaan. Wonen nu waar hij verblijft is voor jou geen trefkans op geluk.

Huil maar, smeek maar, maar niet om het wederkerend leven in de pijn van deze geest die hem begreep daar waart een schim die jij ooit genoot. Ik leen je nogmaals een pak koffie, omwille van de opwekkende warmte die jij eruit verdringt.

Zet de gedachten aan zijn ogen uit je hoofd. Hijzelf deelt niets meer dan te ontwaken in de leegte van de kramp om op te leven naar één zucht. Zijn adem verdrinkt in sluiers van een verdronken bestaan, jouw lichaam is uitgewoond als jullie woning, een ondenkbaar bestaan.
Je gezicht een stempelkussentje waar hij de indruk op zijn knokkels vindt.
Ja schat je kansen zijn nu eenmaal niet op het eerste gezicht rooskleurig

Raven

...,herinner dit, mij het ravenzwart nog in de ogennaar achter toe.

Neen, geen schrikbeeld, meer dan stil staande beelden.
Een stoppelveld, angst aanjagend dit, alles in vogelvlucht.

Een ellenlang zandpad, met op ooghoogte een witte toren, ruiters stoven langszij uit mijn gezichtseinder. Paarden betovert met een vleugelslag. Onwaarschijnlijk licht bestoven avondzon. Een stijle helling met uitgespoelde keien met aan weerzijde kraaiheide. Parelzwarte bessen en alles overheersend de warmte nog van die dag.

Na het wegstervend hoefgetrappel, een zachte ademhalingen de weeë geur van honing. Haar lichaam in een lach ontvouwen, naast de wilde appel en het sporkehout. Eikenhakhout, een klein gerief, in luister uiteengezet rondom het gezang van een verre lijster.

De hand gebogen tegen de lage zon speelde gevoelig om het oog. Het smolt en vroeg me alleen nog hardop af wat stoorde als de late lente een kind het leven schenkt uit deze overmoed van leven.

Verder schemer deed er het zwijgen toe. Ik was me bewust uit de narcose, dit is een uit het verleden verkregen beeld.

10 januari 2006

in vogelvlucht genomen..

Voor het raam; de stad een overzichtelijke wanorde, uitgebeeld in vliegtuigperspectief.

In vogelvlucht nam jij dat waar en versloeg in enkele woorden je leven.
"Ja, ik ben er door en er geweest".

Verbaasd om deze eenvoud in één zin sloeg ik je gade.
Ik wist toen al dat die stad te klein behuisd was om jou daar nog te binden.

Verder mompelde je een bijna onverstaanbare zin.
"Vreemd zo te beseffen dat wij hier over twee generaties heen, dit mogen beleven"

Met weer die zelfde vragende ogen vergewiste ik me van jouw aandachtig staren.
Je keek, heel opmerkzaam, mij aan. Terwijl je nog steeds op het uitzicht doelde, hoorde ik je langzaam gaan.

Het vertrek kwam toch onaangekondigd.
Gapende bodem en een verwond gelaat doorkruisde alle sporen uit je bestaan.

Mag ik je nog eenmaal kussen, bedacht ik me aldaar.
"Nee, mijn huid is breekbaar, met doorstralen ben ik te pijnlijk geraakt"

Dit had je antwoord kunnen zijn, ik heb het daarom achterwege gelaten.
Nu, zoveel jaren later, lees ik slechts je laatste woorden die je mij naliet, toen ik nog hoopte en jij slechts zweeg.

Het uitzicht is verrassend genoeg gebleven.
Lag er toen ook al sneeuw?
Dat het het anders was, ben ik niet vergeten.
Maar waar het aan ligt is geenzins bewezen.

Vandaag ben ik dit, morgen ben ik weer dat......*.

Vandaag ben ik dit, morgen ben ik weer dat, tussentijds wat anders weer.
Zo loop ik door het gras met droge schoenen tot het dauw mij begrijpt.

Ik word door en door nat, deze ochtend was daarvoor, zo als verwacht.
Hiervandaan (als een woord geschreven), is het beleven waard, zoals ook weer verwacht.

De heuvels zijn vandaag mild en naar mijn zin, ik begrijp hun helling naar licht.
Het dal oogt dieper ook als water, maar mijn schoenen kennen inmiddels dat fenomeen.

Ik schramp mijn scheenbeen, een stekel lijkt daar een punt te maken in mijn wandelgang.
Nu bind ik in met bloedende handen tot aan het bot spoel ik het fris met beeklopen op barre voet. Bleek in afkoelde kilte uit tot bloedloos kruipen en begin me af te vragen 'waar is de weg' afgeweken van mijn doelloos leven
.
De wereld wordt helder met het rijzen van opkomend daglicht, al is dat ook zonloos goed te verdragen; smeek ik meest te hard in dragen van weinig meer dan doorweekte kleding.
Het raakt leger in mijn geest verschijnen. Naaktheid toont zichtbaar met takslagen van overhellend boomgewelf.

Nog enige tientallen liggen onbenoemd voor mij uit. gespreid Ik stel voor ze kilometers te noemen. Al besef ik de waanzin die daar in ligt besloten. Immers afstanden kunnen geen gevoel verdragen meer dan een uitgelopen en gesloopt lijf. Waarop gaande weg het mijne nu gaat lijken.

Ik riek het weefsel al in ontbindende zin. Mijn beenwond ergerde er zich blauw aangelopen tastbaar eerder al over op in het verdragen. Maar nu komen vliegen aandachtig zuigen en steken muggen mijn handen tot opgeblazen randen van mijn gevoel.

In dit besef de laatste hand die aangelegd op schotsafstand op jagersoog gericht, mijn dood wis en waar in mijn gezichtseinder rond te kijken op een loepzuiver hartgericht gebaar. Maar hij ziet af van mijn verhaal en sterft in de verte weg.
Vreemder de bloedzuigers die mijn inhoud vragen. Ik kleurde eerder koud bloedloos van de kou: echter nu onttrek het laatste restje leven mijn warmbloedig lijf.
ik raak intens bevangen van mijn eigen zijn. Een eigenheid van zo vleesloos blij, pijn ervaart als een bevrijding. Ik gil een laatste uitgeloogde kreet. Maar niemand slaat mij meer de gade in dit tijdsverblijf.

De jager heeft zijn weitas dicht geslagen en de loop op een spoor gezet.
Bij passeren was geen woord in de wissel dan een reespoor. Het was ook onbegonnen, dit terrein levend te verdragen. Ik stierf weg en zijn hand nam mijn schoenen aan.
Even nog.

De tijd? Daar heb ik wel iets mee.
Is daar nog iets over te vertellen?

Neen, zelfs de ruimte is hier niet in bemeten. Ik verbijsterde in een bedding waarop iemand als lijk op stroom gezet wegdrijft. Iemand die ook op mij lijkt.
In het kort beschrijf ik nu een doodsschrift van een afgeklauwde hand, waar inmiddels ratten vreten en aan mijn verstand puilt een ziendersoog achteruit waar ik geluk ervoer als sloepje in dragend bevaarbaar water.

schreeuwen om het hardst.

_proloog_

Zie mij eens ik dwaal af

ben een pluis van paardebloem

opgenomen uit het plantsoen

tot vrucht gestoken in een hoop

door honden tijdens het jagen

nagelaten

ik plant voort in deze zegeningen

ben als negerin mijn eigen slaaf

in vermenigvuldigen van een volk

zaadverstrekkers voor een nieuw

en ondoorbreekbaar geslacht

_dialoog_

De publieke functies zijn weer opgerold

taken gericht op overleveren aan de ambulante dienst

een vluchtweg bleek een fietsbrug

een spoorbaan alleen een dode trein

het was lente op het oog

de mussen en de oude vrouwen

wiste en bevuilde het verglaasde oog

en ondersteunde met hun vragen

het orde personeel met handhaven

buig mij uit sprak nog de reling

houvast biedend aan het oog

_

omhoog gevallen zocht ik door het gebladerte

voor het eerst bewust van mijn aanwezigheid

verdwaal me dan ook maar uit het oog gevallen

werkelijkheid ik kus de grond waar op ik val

met iedere trede die mij dwingend toe sprak

toch te waken voor het raken aan verankeren

ik keerde nog mijn rug toe aan de nacht

en verwachtte daglicht op mijn wendende schreden

onbevangen nog van uit mijn angstdromen

-

merkwaardig toch mijn huid

zo verweert zonder rede

vergrijst mijn oogopslag

en ook mijn gehoor toont

als slijtage aan in horen

voel de zon al tegenspreken

gloeiend als een foedraal

heet water op mijn kaal

geslagen gelaat

-scherpgericht

schutterstaal voor aangelegd verrichten

doden door het glas beslagen goed

kijk! weerlicht loop nog in de gaten

donderend geluid als oude klokken

komen in het onweer uit de toren

een inslag die tot ontbranden

mij bevrijdt van dit ontaards verlangen

epiloog_

*SLAVENZANG*

Het koor van dwaal en dwaas

breekt menigmaal zijn oor op luister

verstierd het licht verstrooid tot duister

vermaalt het geloof tot harde kiezel

breekt in op slappe bodem tot moeras

Het betrof een liedje om mee te beginnen

een woorddansje in orkestrale sfeer

spiegelballen wentelde in genoegen

het hoge plafond viel kleurrijk uit een

Ik was God in mijn gedachten

spon nog garen in mijn hand

ving de vliegen af en begaf

me zieletogend naar de straf

een kerm en ferm geslagen

ondermaats verdeeld gemak

mijn luiheid delft zijn eigen graf

Hier staat de prior en de pastor

daalt de koning af tot bedelstaf

helt de vaart tot vlammenregen

heb mij lief o schat mijn schat

ik donder van katheder af

ach mijn waarde is onderhevig

vertaal mij maar in leugenaar

zie mijn beeld vervaagd tot regen

een scherm van mist tot wolk vertaald

neem mij maar op in de annalen

en laat levenslot ook voor de grap

even hangen in het kozijn van teveel

oorlogen die ik in mijn hemisfeer

gestreden omwikkel met het doden

van het laatste kindsdeel in mij

ik raak volwassen in dit leven

weet me raad tot daad gesteld

en verwordt te meer een vagend teken

een kruisbeeld aan mijn gevel

een nagel aan het misverstaan

bijbel mij maar met de laster

schenk mij uit in dit bokaal

de kaalslag is met omhaal

al met de laatste boom vergaan.

_synthese_

ik ben uit onbekende oorsprong

mijn ego glanst de jaren uit

dof ook maak ik lichtjaren

in herinneren aan mijn jeugd

treed ik het meest naar voren

met mijn ongewassen huid

bevlekt met uitwisbaar delen

brokken van een ogekende aard

cyclus verpand.

Hazel
Ontluikend was de streling voor het oog
zacht de tint in onschuld nog gevangen
het maagdelijk groen nog lente licht
voorjaar schonk in volle teugen leven
botte uit en ving meer in ontvangen
hout op stam en meer bevangen wijs
in volgroeien ook voldongen
door teveel dagen ook beschonken
en gekrengd in breken van de kroon
gesloopt op kracht en gemaakt
voor blik en wegvangend zien oogde
in volwassen meer schoonheid

toch de botte bijl ervaren en het mes
dat door de dwang weer keurslijf werd
naast milde snoei voor groei
dat kalm weer bedachtzaam
de regelmaat van 't zijn genoot
nu evenwichtig nieuwe richting
koers meerstammig uitgezet
wel kwetsbaar in de vrucht
niet vatbaar meer verlucht

Hoop
De magie van het beschonken woord
zij dronk met teugen ik het brood
rood om glas en wit verkorst
het leven deelt niet minder
in een teug een slok een dronk
met een tand en hap een hauw
was het bloed en was het vlees

wij braken samen in het avondmaal
ons raakte meer in verwarren samen
zij in mij en ik in haar een kleur een klank
zo wij er waren waren wij iets samen
in de mond waar vlees weer brood
en bloed rood weer de wijn
een afdronk van ons samen

een oud verhaal sprak van het breken
belichaamd door een ziel
en van de beker dis wij dronken
vloeiend het geen door aderen snelt
ons was het amen ja en zegen
de dag daarop viel niemand op
wij waren los en samen nu meer één
_
vertrouwen
Hier schept de hoop weer moed
moedig ik mezelf weer in 't prijzen
als bieden op elkaar met loven
onvoorwaardelijk gevend
in nemend met elkaar gezet
innemend op het oog van weten
in kennis stellend van het ons
de feiten liegen nooit tegen
al spreken zij het te vaak van wel
krom en tegendraads als liefde
op het eerste ogenblik verdiepte
meer het innerlijk refrein
dat kloppend nachtritme
een regelmatige inspiratiebron

niets is vals met onecht lijken
waar oprechter hand zij wenkt
en taalt in al haar zwichtend kijken
tot hergrijpen hetgeen hij kromt
in zinnen tot haar liefde richt
als uitgelijnde delen zorgvuldig
bij de vrouwenvoet tentoon
om even maar de schrede gang
van haar bewegen te vatten
in zijn hand van strelen
haar innerlijk behang

breken
Ik speel haar en zij met mij
beide zijn wij een gebarentaal
al is haar basis breder dan de mijne
wil zij mij alleen maar mezelf delen

de zorg richt zich op elkaar
van enig houvast tot een zijde draad
zachtaardig maar zeer breekbaar
deelt zij mij in bij haar verraad

merk ik een ruimte in verwijdering
die zij ook met een ander deelt
waar ik geen weet heb van begin
komt hij bij haar wat mij verveelt

zo terloops een naam een punt
waarop ik weet stap op de plaats
geeft mijn gemoed wat is misgunt
de vluchtigheid van liefde helaas

in vertrouwen nemen is geen relatie
innerlijk bloei verschrompelt in verzet
van opmerklijk duiden tot jaloezie
verteer ik woordloos wat gevoel belet

zij is mijn alles ondeelbaar moet ik zijn
onvoorwaardelijk in geven wat is mijn
terwijl zij de ruimte neemt in't geven
wat ons betreft 'n zij met d'ander leven

de liefde is een overspel van het teveel
je geeft het een en verliest daarmee
de hoop in delen geeft zij een ander mee
en ik vorm daar in lijflijk geen enkel deel
_

Woongenot, in spreektaal uitgedrukt..

Mijn huis omspant een werelddeel, veel te veel om van te houden.
Besef te meer dat naast fraai besnaard gedachtegoed er ook stront zit na verteren.
Hoe schoon ook bloed mij door de aderen stroomt, ik zeik gewoon ook als het moet op straat.
En van mijn gelaat straalt naast geluk ook bitterheid, gaat hand in hand die snotpeuterend laat waar het me de neus uitkomt.

Dus mocht je willen zelfs voor één keer, dan is het beter mij te villen. Stroop dat vuil bezwete lijf maar af. Ik ben niet alleen die schone aan de haak met op mijn nachtkastje parfumerieën.

Temeer besmeur ik ook mezelf met obscene gedachten, bedenk me maar niet alleen in rozenkransen, zo ik er al ga in het beleven. Er is ook een hardharig lijf dat hierin bestaat; dat schreeuwt. Niet alleen in schemerduister licht ik de mond van liefde, spreekt mij de lust ook in het tegendeel van woordelijk beminnen. Ik kan ook houden van het beest dat in mij leeft en uit pure drift zijn lust bevrijdt op anders lijf al blijft dat in enkelvoud een lief gegeven. Ik sta niet alleen met Plato in de hand te lezen over hoe ontmand in wezen ik het vrouwelijk deel moet vrezen zonder vleselijke lust. Als ik al in al mijn beschaafde delen weer mezelf hervoel, kom ik klaar met iedere gedachte die ik lozen kan.

Dit is dus de keerzijde van mijn opgepoetst verlangen
een gouden smet en verder bekraste medaille.
Ik ben geen onbevlekte ontvangenis,
noch een gevangenis van rust.
Eerder nog een heiden in de kerker van dit lijf,
waarin ik nu gevangen zit te zieltogen.
Op veel opgekropt gemoed om te geloven
en daarmee alleen maar zeggen wil;
dit is een onderdeel van mij,
dat ik alleen met jou wil zijn in mij.
Dit kan delen zonder heilige schijn
En dat ik van ‘t woord alleen kan leven.
Neem mij als je wilt, maar ook die andere zijde.

Wartalenten heeft iets met fietsen.

* Dagzege, een rondje fietsen en je hebt het hiernamaals binnen.
* Tourtocht, zeker winderig een hels karwei.
* peleton, een schuttersputje van waaruit doelgericht een kloot naar voren schiet.
* mannen rijden hun kuddegeest plat met trappen.
* fietsen is geen eenzaam plezier met twee ballen en een grote er tussen in.
* Veel etappes leiden een hijsend bestaan bij de bar (slechte omstandigheden van het bier).
* ik ben wielrenner van beroep, alles loopt op rolletjes; sprak de vertegnwoordiger van geest.
* Iets anders: Tour de France. Een klusje Tour de Force in het volgen van verslagen.
* Van lotje getikt is gewoon hetzelfde als wedden om de snelst draaiende trappersas.
* Je ziet ze driftig bomen op hun fietsen; als vleesbomen planten zij zich voort.
* Kijk hij buigt voorover om over het stuur heen zeker te weten waar de weg ligt recht, vooruit.
* mannensport, als zovelen, van herenswege ondoorgrondelijk gebleken doelloos op de fiets.
* van een oude fietsenmaker weet ik dat de kloot ook in de stang zit om vast te drukken wat anders stuurloos is.
* een woord dat ik altijd vergeet na de tour is het criterium, wellicht een uitgemaakte zaak.
· per slot van de wielerronden afgetrapt en uitgeleefd de gok gewaagd en weer verloren. ___

Leven uit één stuk!!.

Je moet eens in één pennenstreek je leven beschrijven
een lijn uitgemeten in de tijd die alles samenvat
waar ononderbroken lief en leed in samenvallen
daartoe neem je je eigen huid als perkamentpapier
iedere rimpel stond er al voor je weergegeven
zelfs de patronen kleuren in pigment er beter door
lager nog je voorhoofd strenger in het fronsen
haargrenzen scheppen voordurend jou opnieuw
je oren groeien met je neus gevleugeld door de jaren
je nek word ruimbemeten vel een halszaak wel
evenals je schouderpartij hangend gebukt staan
de last heeft zich ingebogen tot je rug gekromd
de buikwand is van stijfverband naar weker delen
je geslacht al eerder een afgedankt gebaar
waar liefde en genegenheid zich vermenigvuldigde
deelde je er de lusten van je leven die je is ontnomen
ook je dijen slapper in het bewegen meer onzeker
knieen knikte eerder van de zenuwen voor het leven
buigen nauwelijks meer ergens voordoor
zo ook je kuiten en schenen blauwer en geaderd zijn
staan je voeten scheef in het leven schoren zij
stap voor stap nader tot jouw rust waar je ogen
braken op de scherpe van het kijken zie nevel
hulpbehoevend is je leeuwendeel
nog adem je krachtig in het gegeven
dat je kinderen vrolijk zijn zie je oog op slag
na oogopslag hun kinderen leven en je weet
voor jouw tijd is dit heelveel geweest
ternauwnood spreek je onwaarschijnlijk
toch vernam ik nog dit woord van liefde
je handen begrepen mij daarin met vingers
strengelde wat samen zonder knijpen
hoop was nog het enige dat je vroeg
om toch vooral dit doel van even te
nemen in mijn herinnering.

Er was niets tegen gewassen.

Het was een zaaimaand niet lang geleden
kleine zwarte pareltjes op de verweerde ondergrond
ter hand genomen weerbarstige regels
waarop in vlijt de liefde werd gespreid

in oogwenken ontpopte beeldig groene weelde
klein maar strijdlustig in ontginnend zand
nog voedingloos maar volmoedig
wroete lange vingers in de ondergrond

enig handtastelijk geschoffel hielp reusachtig
gewassen ontstonden door de groeimaand heen
weelderig werd licht gestrooid in wollige stralen
bladen vol aan woordkeus geen gebrek in vlekken
op de fris en vers verschenen dagen

nachten trokken ten strijde tegen slapeloos gedrag
ieder uur bracht nader dan verwacht toch ook neerslag
maar met overwonnen regen van hagelstenen
welde stelen tot bloemknopen toe en ranken
hieven verheugt met grijepen zoveel kansen

nooit verwacht de hemel kwam al nader
Kennis van goed en kwaad bracht vruchten blozend
tot de boom gebeden op de biddag voor gewas
werden verhoord en onverstoord brak de hooimaand

in het oogsten jubelde menig dicht gegroeide haag
er viel boven het verlangen uitgerezen veel te halen
iedere hand greep wellustig om zich heen
en graaide vol opgekropt verlangen

de oogstmaand was als wijnmaand welgesteld
men telde zegeningen en ging te rusten
morgenstond altijd met goud omlijst uit eerder weten
maakte ogen lui en moede voor de nood

die nacht pal voor de rijkdom van het groeiseizoen te halen
viel de hemel ter aarde de nacht over de dag
de zeeën spoelde over alle aarde

en diep verdroten verlieten zij die liefde smaakten
het beloofde land in bitter geween over zoveel
valse hoop op deze vale ochtend waar stormschade
de ogenschouw nam.

men nam afscheid van de rede en gelogenstraft droop
menigeen likkend aan de verwonde ziel
zjin geest onderhanden en vertrok naar de geboortegrond

Hier gaat het om hier komt het op aan.

Niet alles gaat zoals verwacht vanzelf
komt en gaat en was van zoveel eerder
de straat de bomen de witte gekalkte gevels
het vreemde dak de ruit er op waaronder jij
de nacht doorbracht je kon zomaar in de hemel
staren en je wist zeker daar woont god
mag weten wie waarvoor je nog op je blote knieën
sprak dat je weer ging slapen moe was met je ogen
toe maar onder de tot de morgen stond te wachten
op dat wonder dat geschiedde zoals duizenden jaren
eerder al beloofd en wist je jeugd met ouder worden
weer een etterpuist in je beleving vroeg je vergeving
ontving daartoe zo 'smorgensvroeg weer havermout
met vette melkpoeder en je spieren sterkte aan
op witte bonen in tomatensap als toetje nog die lever
traan voor huilen was het toch te laat de winkel
haak in korte broek toch wel herstelt was het enkel
dik en vleeswond op je knie je verbeet de schoolbank
in het leslokaal de handarbeid die je was aangedaan
en speelde net als was je klaar met buiten op de braak
de vlam in het droge riet ook die vonken inktzwarte vegen
steeg ten hemel als fonkelende sterrenregen
gelijk de nachten waarop je opgefokt in vol vermogen
op een oude puch zwaar opgevoerd te pletter reed
je blauw betaalde aan de verkeersovertreedde wet
matigheden en uiteindelijk de vingertoppen kapot speelde
op een tweedehands links bespannen stratocaster waarop je
je verveelde je trommelvliezen scheurde ook goed
als een voorhang van je tempel strompelde je lijf
meer afgebrand dan goed begrepen maar niettemin
je speelde ronduit in een hoerig bestaan je eigen leven
vond rust in openbare wanorde voer thuiswaarts op de vuilstort
westerhaven tot en met het geuzenveld waarop strijd geleverd
de grond vervuild toch vlindertuin zo vol verwachting nog
hier sprak god je wist het zeker iedere druppel traanvocht er tegen
maar toch nu door je eigen hand ontstaan had je god nu toch
maar mooi gemaakt uit zijn eigen woorden herschapen
tot je evenbeeld hij was je als kind zo bij gebleven
later heb je hem gewoon vermoord
het was jezelf je ouderdom verried de jongensdroom.___

Zinvol ingericht rondpompend rood.

Mijn hart is een vierkamerwoning, feitelijk een flatgebouwtje met alle in's en outletcenter's. Voorzien van gebruikelijke onlosmakelijkheden, pompt het rondom mijn sinusknoop. Zo loop ik goed ingericht een lust om voor te leven ook volhardend in die zin het aan zwellichaampjes door te spelen. Met raad en daad ter hand genomen ramt mijn bloeddruk, een zuurstofrijk gegeven, weer nieuw leven uit mijn lijf. ik verstijf ter plekke op een uiteinde, al waar het tot slot, als alles is gegeven, de aandacht weer verslapt tot een functioneel kanaal . Ritmisch gezien is dan mijn huis op orde en wordt de boezem weer gemaal gewoon tastbaar in het echt-genoten samen zijn. Blijkbaar appartement zo vierkamers éénpersoons ingericht. ___

Merknamen.

Hoezo mankeert er iets aan mij, als jij een rok koopt
vrouwkeert er toch ook niets meer aan mij.
die pantelon is goed gevuld met mij erbij
niets mis je alleen mijn bovenlijf springt er nog boven uit
maar boven de gordel spelen is toch blijf van mijn lijf
laten we niet vergeten af te rekenen voor die prijs
er staat eeen naamlijst aan gebeurtelnissen ingestikt
wasvooschriften om er uit te blijven zien zoals het hangt
en bovendien vandaag hebben ze het labeltje geniet
afgeprijst van zoveel meer maar nu de helft dat scheelt
morgen ben ik de man met pijpen
aan m'n lijf loop ik naast je voornaam
te zijn neem van mij aan je loopt er mee te koop
als jij dat fijn vindt nemen we volgende keer de aanbieding
van zoveel voor zoveel of in de uitverkoop
het enige dat telt maar dat was vorig jaar ___

conversatietoon.

:.

"als een olifant door de porseleinkast"

Ïk stond er bij AH nog mee in mijn handen. Servies uit de super met schoteltje, voor mijn lief *, dacht ik en zette het nog even terug. Naast het schap, klap en dacht; oei en naast mij een blauwe jas, hetzelfde. "Die zijn duur", sprak hij. Ik zei dom genoeg, "wel die dus nu niet meer". Waarop de blauwe jas, met AHHA stikker op de borst, weer zei, "dat ze verzekerd zijn tegen bedrijfsongevallen". Ik bedankte hem voor dat compliment en liep weg met de vraag hardop achter me aan slepend, "wie is hier nu bedrijfsongeval".

van ouder zijn op valse toon gezet verleden..

Gisteren jaren terug je tuin bezocht, althans de resten in mijn ogen. Het kleurend hemelsblauw gestreept gordijn, waar achter langs de wolken dwalen. Lichtharpen en op het trommelvlies de wind met regen gelaten tot mij genomen. Ergens klonk in het open veld de laatste, wegstervend in valse toon "why worry". Ik vroeg me toen af, waarom niet; nu ik beter zie, nog steeds die zelfde lucht maar met een vlucht brandganzen. Zeker weet ik het niet, maar eerder toch trof ik hier bewegend riet dat klonk als kortademig je uitgedrukte woordenstroom. Ik tref nu, ja het bewoog-

Gedachten meten.

Op een afstand geplaatst werd alles overzichtelijk. Vreemd hoe woorden komen zonder gezicht. Verwacht niet teveel van je eigen tongriem, hoorde hij zichzelf verwijten. Zo goed gesneden istie niet. Je brak al eerder over haar je zinnen. Ergens anders opgezet werd het thee met een koekje, ingewikkeld papier. Noteer die rekening maar in je geheugen, waar je ook haar eerder zag. Ze stond je toe, met zoveel woorden is alles wel gezegd. Ja verzwegen nog, maar nu aangehaald was ik vergeten hoe ze voelde. de eigenaar stond dat niet toe. Ach, goed beschouwd een hondenleven.___

minder meer.

Tekort van stof om de ramen mee te bekleden; een gegeven waar doorkijk uitblijkt.
Langzaam aan, gewoon aan, gluren naar een andere zijde waar lichtrepen verblindend zijn.Nogthans weten, dit is een gegeven van aanharkende delen werkelijkheid, gebroken in spleten. Het speet mij ook te moeten weten, dat de ruimte achter me te duister is om te betreden. Maar immer nu, tast ik in blindelings vertrouwen en voel een huid etherisch lichaam, bewaarheid uit mijn dromen, een gevisualiseerde schoonheid van weten; zij bestaat en stond mij helder voor ogen. Verlichtend in al omvattend zijn

Uitgelezen voedsel.

Er zijn maar weinig mensen die mij eten. Veelal onverteerbaar fruit.
Smakeloos en teveel pitten, is wat ik hoor. Ook ligt het onverteerbaar op de maag.
Men raakt van streek en meer nog licht gestoord. Zo ongehoord zijn eiwitten te verteren, op de zwarte gallen na. Die groeien bitterzoet in mijn bladscheden te verdrogen. Waar niemand ze meer oogsten kan blijf ik volhardend leven.
Het droge oog en voor het onberoerde hart. Dat in een leven, te veel gegeven, eens mijn oogappel hier stal. Ik las haar uitgelezen wensen, zij mijn ingetogen zijn.Het bleek eenvoudig tot smakelijk verheven toch mijn oogstbaar veel. In weinig meer dan handwarmte uit een maagdelijk ongeschonden deel. Ze sprak tref zeker in mijn vruchtvlees door als rijpe vrucht. Haar smaak werd mij een wel bekoren. Ik wens mij haar levensdeel._

afslaand of toch rechtdoor verkeerd.

- Kijk hier boert een weg zijn eigen regels. Slaat links af op een rechterhelft en komt overwegend er rechtdoor weer af. Zo ook rechts, een uitrit er van af, loopt tussen stroken. Deelt een snelweg zichzelf in rijbanen, weg gevangen, tussen railen.Een tussendoortje voor het sluipverkeer en langzaamanen verdwijnen uit het straatbeeld. Even als het onverharde weg trekt uit de landelijke paden. Gewoon een verkeersbeeld, dat misspelt, verkeerd beeld geeft ter overweging. De melkkoe, ooit gouden kalf, is uitgemolken, zo ook de boer nu overweegt

Op de stoel van het verzet verleden

Dialogie :Op de stoel van het verzet verleden.

"Heeft u ooit eerder..."
'Nee' , viel ik haar in de rede.
" U snauwt me tegen" Diende zij
mij van rebliek.
'in tegendeel', ik vermoede, slechts ten dele,
haar spitsvondig decolleté viel tegen. Ik nam
daarin haar stokkende adem waar.

Ze ging verder; "u bent hier onder behandeling".
'Ja, inderdaad' beaamde ik weer.
Ze raakte lichtelijk overstuur, of was het irritatie.
In ieder gaval in haar hals, sprongen bijna alle aders.

"Zeldzaam deze onverkwikkelijke conversatie"
Trachte zij weer, voet bij stuk.
'Persoonlijk zou ik het zonde willen noemen,
zo u en ik, wij hier in dit hok,' ik weer.

"Öntspanningstherapie" Ze nam het heft in handen.
"Voor de bijl d'r mee. Een eerste testcase,
waar waren wij gebleven "
Ik was daar tegen. 'De suggestie wordt gewekt...'

Ze viel me abrupt in de rede. "Zwijg en luister ik spreek,
wij doen dit samen.".
'Ik luister' fluisterde ik geïmponeerd.
Met in gedachten ook de twijfel:
wie zijn wij in godsnaam straks zo uitbehandeld.

Zij zette mij in woorden neer.
"Kijk, aan de hand van deze resultaten
is er geen hout van te snijden."
Ik verbaasde mij lichtzinnig aan dat woord en
stelde: 'welaan dan zijn wij
uitgesproken.......'

Ik werd onderbroken door haar telefoon.
Een massief bronstig geluid klonk door de hoorn.
Metaforisch gezien is dit spreekwoordelijk passend bij
haar blozend hoofd. Ze sprak, "een ogenblik.."
Ja wellicht met hongerige ogen; bedacht ik mij.


Maar goed wij waren onderbroken,
wellicht door een mannelijke cliënt,
naar ik veronderstelde mede gelet
haar toon, vriendelijk en zakelijk gebekt.

Ik sloeg haar onderwijl doodleuk
gade. Al had ze dat ook weer in de gaten sprak ze luid;
" luister ik werk, er wacht mij nog een cliënt".
Hoe verward ik raakte, viel uit haar ogen goed te lezen.
Haar wenkbrauwen vormde ernstige tekenen
van verontrustend kijken.

'Mijn god' sprak ik binnensmond,
maar luid genoeg opdat zij het hoorde,
'hoe misplaatst kan een behandeling geraken.'
Met een ferme klap was haar gesprek ten einde.
Zo goed als zeker haar hand verwoorde sprak ze onvertogen.
"Dit is genoeg. Wij laten ons niet meer verstoren."
Ik kleurde tot achter mijn oren purper
door alle beharing heen.
'Hoe bedoelt u' vroeg ik bleu.
"Laten wij"... 'u ook?' vroeg ik. "Ja, wij samen eens
de ademhalingstechniek observeren tijdens dit gesprek"
"Te beginnen bij het borstbeen" Ze legde haar hand op
mijn opengeknoopte blouse.

'Wat doet u nu toch!' Vroeg ik verschrikt.
"Hier gaat het om en meer nog
het middenrib voor de diepere ademhaling"
Haar handen wezen haar mond de weg.
Ik verijsde onder het verstijven en met overslaande stem: ' u bent
in overdreven zin zeer plastisch in het duiden van mijn tekort.'

In mijn paniek bedacht ik;
'dit loopt, gelijk ik hoorde uit het telefoongesprek,
vreselijk uit de hand.'
"Wilt u zich even ontkleden, tot de broek en
weer op de stoel plaats nemen? " Sprak ze opmerkelijk
vriendelijk bijna uitgelaten.

Gehoorgevend aan dit verzoek
stond ik op en deed hetgeen zij vroeg, maar onbegrepen.
Ze ging wijdbeens voor me staan, haar handpalmen vlak
tegen mijn maagwand, onder lichte druk van haar vingers.

"Spreek", sprak zij, "de volgende regels..." En ik citeerde....

Gelijktijdig was ik diep ongelukkig, zo ingesloten tussen haar benen
haar deodarantlijf pal voor mijn neus, mijn ogen die zichzelf de kost
moesten geven ergens halverwege haar bovenlijf.

Haar handpalmen gaven drukpunten op mijn onderste rib,
waarvan ik dacht dat god, mag weten wanneer,
die al eerder eens vergeven had om anderen reden.

Om haar aandacht af te leiden van dit onderzoeksveld sprak ik,
'mijn liesbreukencollectie bevindt zich pal onder u middelvinger.
Mocht u dat treffen dan is mijn ademhaling veranderend een kreet.'

"Heerlijk!"
Dit geheel tot mijn verbijstering. Kreet zij, "En zo onverwacht.
Ooo, neemt u mij niet kwalijk,
excuus voor mijn gedachten, het liep wat
uit de hand zo rond u maagstreek kwam de herinnering. Sterker nog intenser
door dat telefoongesprek daarnet. Dat bracht mij in vervoering"
Ik kromp decimeters in elkaar, verharde bij iedere beweging.

'Zo!' Meer kwam er bij mij niet uit,
met de blik ter hoogte van haar kruis.

"U daalt onder mijn handen zienderogen achteruit, met stemverheffen
komen de tonen nimmer uit de buik." Daarbij keek zij zeer voldaan.

Ik dook koppie onder in mijn bewustzijn en refereerde, piepend nu,
nog aan eerder in dit gesprek:
'Onverkwikkelijk dit, én, onbehandelbaar bovendien.'
"In tegendeel, van mijn kant uit bezien eerder het tegenovergestelde.
Meer verheugend en sterker uitgedrukt....za.."
.....' O, nee!! Dat onder geen beding.' Verweerde ik me hevig.

Ze hield even stil en haar ogen straalde.
"Wat is dat toch met u? Telkens iemand onderbreken.
Laat mij begaan, of op z'n minst uitspreken.
Ik stel voor dat we ook de conversatietoon
erbij betrekken." U oogt immers ook verlegen
onderhand en dat is onder stress volle omstandigheden
als deze al een gebrek.
Laat staan als u zichzelf eens moet bewijzen."

Ik lag perplex al aan haar voeten, mijn blik verried wellicht
een wanhoopsdaad. 'Ik ...'sputterde weer tegen, ...raak hierbij
zo met de situatie verlegen.'

Ze keek me triomferend aan.
"Dat in ogenschouwnemend nemen we ook de achterkant;
ontspannen van de bilpartij, vanuit de naad bezien
ligt hiermee voor de hand."

'Ik ben gehuwd....', bracht ik te bedde.
Waarop ze uitbundig werd.
'Bovendien nu ik het zo van onderaf bezie,
hoe verhoudt dit zich
tot uw andere clientele,
zoals uit het telefoongesprek daarnet.'

Ze schaterde.
Ik gaf het op, met zoveel lust
de ontucht willen gaan bedrijven
daar is mijn kruit verschoten
voor ik zelfs deze ruimte kan ontvluchten.

"Zeg, naast deze excercitie,
ten behoeve van uw spraakvermogen,
moet u toch écht leren hoe de emotie
het op een loopje zet met uw fantasie."
Ze sloeg me daarbij
met een intense diepdrongen
blik hard in mijn gezicht.

Omdat ik vanaf mijn standpunt af bezien
meer dan schaamteloos lag te staren,
verontschuldigde zij zich.
"Ja, inderdaad de aanleiding is heel banaal,
mijn vriend belde me zojuist. Ik was zijn verjaardag vergeten.
We gaan vanavond uit eten.

Ik schaam mij diep voor deze situatie."
Hetgeen ik moeiteloos toeliet.
'Ik veronderstel dat wij klaar zijn gekomen
met deze sessie.'
"Ja,." beaamde zij en rolde mijn stoel behoedzaam
maar resoluut naar achteren.
"Wij maken een vervolgafspraak."

08 januari 2006

Hoe groot in eenzaam wezen

Ik heb een onmogelijk klein groen mosdiertje in het bos gevonden.
Op een geveld boomstammetje teneergeslagen.
Het beestje leefde daar vochtig pluizig
pardoes tegen wil en dank, door alle kettingzagen,
wat verdrietig nog.

Het liep zoekend, door alle herrie heen verloren,
van bast naar schors, van schil naar kil en koud
hout voort. Zoekend naar een zacht onderkomen
of kussentjesmos misschien dat haar dat bood.

Ze zwol al vocht opnemend in zichzelf uit tot dekentje.
Ongemerkt voor haar groene wezentje raakte zij
steeds meer verlegen om het groot gemis.

Na een winter dwalen door de bossen eenzaam en
geheel alleen viel, haar zwaar te moede,
het laatste restje hoop van lieftalrijk lijf. Ongemerkt
versliep het wezentje zich een lentemaandje en
ontwaakte in een schaduwrijk.

Ze keek om zich heen tot grote blijdschap:
één en al mos en meer van haarzelf zo groot voldaan
was ze ongemerkt zichzelf gebleven in wezen zelfbewust
doorgroeit tot eigen mostapijt.

Nimmermeer heeft zij zich meer alleen gevoeld en
in de steek gelaten.

En dan de tegenslag van de secondenmaker.

Ergens op een klein achterafje, langs een ringvaart om een vergeten polderdeel, lag een gemaaltje droog te malen. Malend, malend maalde het de jaren door.

Een ruimte onder dat gemaaltje, gewelfd en goed gevormd nog. Ooit bedacht als spaarbekken
een holte waar het water wel geborgen werd. Was al door de tijd vergeten, achterhaald en leeg gebleven. Daar heerste zwaar belegen en goed uitgerust een maalmeneer. Dijkgraaf in een ver verleden, maar zoals altijd nog droomt hij, lachte languit en dik tevreden.

Kalm kabbelde het water, heen en weer en weer daarheen terug. Poldersloten waren eerder al welgelegen verland tot waterwegen. Alles heerste groen in spaarzaam boezemwater onbewogen tikte tijd de wijlen weg.

De maalmeneer, een poldermaat als tiengemeten, hield er zwijgend tijd opna. Hij hoedde zeer behoedzaam uurtjes aan de wallenkant. Soms welgevormd en lustige uurtjes, andere mollig weelderig en willig. Met tussendoor verveeluren, van dat soort soort dat zeuren gaat als hij de zinnen er op zette. Maar ook lomer uren in de schoot van zonovergoten delen die goudglanzend hem meevoerde naar de tijdloze lustoordjes. Ook dure uurtjes, goedbetaald met roze kantjes omzoomde stonden deden in het lange gras hun best.

Zo spande hij zijn dagen voor de tijd te nemen met het te verdelen over al die zinnen die hij had gezet op weelderig tieren op het overspel met de vergeten uurtjes. Geenzins ongelukkig met de trage nachten en de maalstroom van gedachten die hem daarin beslag namen met de harde handen van stilte rondom het kabbelend water. Hij verzette rond middernacht zijn teken in de glazen van twaalf weer op nul om te gaan lezen voor de volgende dag. Een ritme dat hij nooit verloor al had hij nog zoveel uurtjes door de dag tot zich genomen.

Het bleef rustig op zjn achterafje. De deel geschropt en het taluut va het dijklichaam dat hij zo zeer bemind geschoren als een venusheuvel op zijn oog.

Eensklaps raakte hij verlegen om een moment dat gemis in hield. Hij staakte al uren met de handen diep in de zakken van zijn overmaatse waxjas en verdronk diep in de gedachten. Het uurwerk voor die dag liet hij achterwege. En vergeten ook het telwerk van het peilbeheer. De maalstroom voor vandaag is enkel gelegen in dit moment.

Hier was het dieptepunt op de tijdas geland met tandraderen knarsend om het schoep. Waar het vastliep, ongesmeerd en brak. Een schokgolf als van watersnood doorbrak de ruimte. Eensklaps werd de waarheid van vergankelijkheid de werkelijkheid, zelfs de tand des tijds zou beter moeten weten. een ramp in ongemene woorden spoelde wellustig om zijn oren. Hij was met al die uurtjes verpozen het ene uur vergeten. Zij lag kommervol al eeuwen ingesloten te loeren naar zijn weke delen en wist zo zeker, deze drift zal zege vieren.

van groter niets is goedkoper woord.

ontaarden in een hemelsgerecht

afgrijzelijker kan een taal niet stralen
ontwortelt uit de rotswand van het leven
tussen de wanden van een stroomversnelling blijven
hangen als hemel tussen aarde
brug geslagen tussen onbereikbaar en ongrijpbaar
niets duldende nietszeggenheid

een smakend water als levensellixer

de stomheid straalt er werkelijk vanaf
met meer woorden is groter clíche niet te verkopen
daar bestaat het afgeslepen uitgeloogde hout uit
ligt van tint gewichtloos niets op water dragen
in de steenslag van de oever malend

tot een vormconcept van ei

hier maalt het metafoor als peilstok onbetaamd
de loze beelden van eigeeloog tot eierwit de schil
de schaal geschaald omvattende leegte
verklakt verguist er zonder r het woord uit
gruizen ruizen zetten de essen op scherp
bomen over op hol geslagen woorden
o, hoe komt een mens toch klaar
hij brengt haar tot ongekende hoogte
zij draagt klaarkomend het product van hem in haar
eicel kiem van zaad verzadigd voldragen daad

er valt zo zoet een sluierbeeld door nachtschade overmand
haar begeerte nam de overhand
zij vatte samen hoe het hun verging
hij viel zo tegen de oorsprong in
niets dat geweld hier in de schede
van de diep gevreesde snede
steenklievend liefdesdaad
geschaamd geschaard verrraad
er was geen eer noch spijs der aarde
mijn liefde verviel ravijnen verklaarde
er het bloedrood gewaad doorwadend
in een lint van water smadend
hier is het beenderrest relict
van oerbeginselen gedood
de moederschoot haar vruchtling bloot
de hemel in
mijn climax lacht hier zieletogend
zo verheven ...___

In de armen van god.

Van opgesloten zijn geen sprake, omringt door manshoog riet. In geheel genomen zijn 't halmen die je omgeven als ademtocht, fluisterzacht. Van onderuit treedt langzaam water uit de bodem en zwerft een slobeendenkoppel voor je langs. Ergens dieper aan de oever in een paalhouding verstopt de roerdomp met als bijgeluid een blauwborstje. Vreemdsoortig hier ook heggenmus. Ik ving sluipwespen op het oog van voorkomen en voorzag nachtuiltjes op de vlucht. De mezen nog vervaarlijk doorbuigend op jacht naar vliegenlarven in de schachten en overlangs de grote zilverreiger. Ik vernam van lepelaars en zomeer nog zeearend maar voor vandaag slechts bruine kiekendieven. Langs de boszoom onwaarde nog een havik fluitend zijn avondmaal als houtduif geslagen. Dit heet territoriumdrift. Ik ben gesteld op deze dagen dat er alleen maar niets bestaat.

Angstvallig vooruitziende blikken lopen

Zo door de bank genomen waar de kroon verlichtend lijkt
de bodem van de fles het lege oog de kinderhand weer treft
de moederschoot voldragen groot met vaders leven raakt

het perk een onverzettelijk beeld afstervend groen
gebroken schaakt de tegenspeler op het zwart
nog een valse zet van de laatste loper zo een opsomteken

in een hoofd vol najaarsstormen nabij de boomspiegel
het gebroken vlak van een gore plas vol ongenoegen

achter deze haargrens probeert onder de regels
uit te sluipen hier en daar het vers te komen

woelend slapeloze nacht even als vallend blad
bij elkaar tot hoop gezet als gistende aarde

ontspruit in wederkeren het slopend woord verweerd
tot roestig aanhangsel los uit de scharnieren een tijdsgewricht
van de oude man bekomen die deze herfst tijloos wacht

de laatste postduif verving de ring voor een oorkonde
er staat een wegwijzer uitgestald te duiden op de juiste weg
zowaar de straatlantaarn licht nog bij waarheen een schaduw gleed

er kromt een teen weer in de schoen over de verzopen paden
vreet de nagel bijtend van de kou de palm in met een nijpend oog
hier klopt iets niet in dit verhaal dat overtijd al een jaar verslaat___

Steengroeve.

-

Observatie
:
een hang naar het verleden, rustend op een rollator. Hij wacht geduldig op haar teken. In het voorbijgaan nog de jeugd, een vraag, een helpende hand en zwijgen.
Een zuchtend gebaar ten teken, kom laten we gaan. Zij plaatst moeizaam in haar gedachte de vooruitgang weer in de beweging van haar linkervoet. Hij bestudeert deze gedraging. Geen gering vermogen, zo hij vermoedt. Haar pijn lijdt in zijn oogopslag.

Verder weer.
Nog een ooggetuige, zittend op de rand van de afgrond rondom de zon, wetend, lezend en meewarig licht bewogen even het hoofd gebogen. Hij neigt naar omhoog en ziet de vleugelslag als teken tegen het scherpe blauw, een contrastrijk gegeven.

Ze struikelde even, hij hield haar tegen. Keek gelijktijdig geschrokken naar zijn eigen hand. Hoe opmerkelijk sprekend die huid liegt nooit over het been. Zij herstelde en plaatste de rechtervoet schuifelde als aarzelde niet zeker meer weten waar naartoe.

Zo gingen enige meters. Zij, steunzoekend in zijn woorden, hij nodeloos starend naar de onverharde weg. Het heden verschuift geleidelijk van de toekomst voor hem uit in een onbegrepen taal naar het verleden. Indachtig deze woorden weer een jonge vrouw, zij wenkte. Hij groet, nu hier weer, verlegen, kent vreemd genoeg haar naam. Ze is bewogen en vraagt de weg. Zo hoog omsloten aan weerzijde omgeven door een aardewal is alles op ooghoogte afgemeten blind. Hier lopen is, om het even, de toekomst tegemoet treden naar een tegengesteld verleden. Beide zien nu om en kijken in haar gezicht, verwrongen in onaanvaardbaar stilstaan staren. Hier kloppen de tijden voor geen meter.

Hol maar mooi
Bijna zo niets zeggend als leven
vanzelfsprekend klinkend
een ademtocht langs de tijd
en ruimte even blazen en uit
doven en zwijgen verder gaan
hand in hand gepaard tot leegte

ik verplaats de werkelijkheid
neem de tijd als ruimte
en verruil die met de tijd
ik leef nu twee dimensionaal
een streep recht door als spoor
aan beide zijden heb ik weet
van de gelijke tijd op andere plaatsen
benoem en ken ze maar ben er niet
dan als waar ik op het station
naar een ander punt te reizen

zo ook mijn ruimte voor mijn geest
uitgebeeld zijn mij de feiten
als vensters razend door de tijd
het is de draad als in een web
ik loop er over maar kom niet ver

“Laten wij, met het oog op de toekomst, ons vertrouwen weergeven.” Hij grijpt zijn stok steviger in de hand en tekent in één vloeiende beweging een cirkel in het zand. Beide vrouwen zien in verbazing zijn uithalen. Even een lichte aarzel, maar de oude vrouw grijpt goed verstaan zijn hand. Keurt ondertussen de jonge vrouw opmerkzaam gemaakt door de overeenkomstige gelaatstrekken van haar jeugd. Dit moet hem aangetrokken hebben in haar, die ogen spreken mij als mijn eigen wezen.

Wonderwel dit waarnemen bedenkt hij zich ter plekke. De mouwloze blouses onthullen de naaktheid van de armen. Dit moet een warme dag zijn. Ik bemerk een zilte geur van verder naar voren. De zee én ongetwijfeld komen wij daar samen.

Het zwarte paard is blauwgrijs vandaag. De ochtendnevel parelt zilver om zijn lijf.
Zijn mannelijkheid prijkt welbemeten geil zo dampend in de wei. Hier stokt zijn adem in de keel en werpt steels een blik naar genenzijde. Dit beeld is zwaar overtrokken ongerijmd. Hij dacht aan eerder maar weet wel beter, ongepast weerlegde hij zijn lust.

Metonymieën.
De geur, het plooien van de rokken rond de dijen, wel gevormde kuiten, de gouden glans van ragfijne beharing op de onderarmen en de spanning van het korte hesje rond haar borsten brachten de verleiding nader dan het vlees. Het was de angst die hij zo waar nam zoekend naar een orakel waar hij hoefgetrappel trof. Dit is een vervlogen tijd in het beleven. De waarheid trek krom in de beleving op het oog.


Hij stond stil en nam voor hem het landschap in zich op. Zocht aan het einder naar de weemoed die vertolkt door meeuwen een lokroep in hield als gelofte voor haar uit. Keek terzijde de wielen zijn te klein in deze rulle ondergrond. Liet hij zijn gedachten op de loop?
Geenszins dit is het heden en zijn zorg. Zal ik je voortduwen, een voor de hand liggende vraag. ze knikt heftig maar stil met onbewogen lippen. Toch, hij hoort een geluid, het moet de adem zijn. Ze is uitgeput voor vandaag.

“Zouden wij bij het ouder worden zo deze nauwe doorgang kunnen passeren.” Een meisje nog zo klinkt haar stem. We willen het op z'n minst proberen, in plaats vanuit te kijken stort hij zich op haar bikinilijn. Schoon is een germanisme om een mooi uitzicht te belemmeren het in je op te nemen. “Ach, we zien wel tegen die tijd zijn wij niet meer bij de tijd en wordt het net zo onzinnig in beleven, als waar ik nu op jou uitkijk.”

Dit geheel breekt uit z’n verband, hij kijkt verstoord bij het passeren, op de jonge lieden zo uit de hoogte. Zijn vrouw is inmiddels geheel vastgelopen en waar is de jonge vrouw die ik net nog sprak. Het is verwarrend zo hij ziet, al bijna hopeloos. Alles blauw en zand, ochtendlicht schijnt al lang niet meer van achter ons. Ze verdwalen ook niet maar lopen stuk op te vaak gebaande wegen. Al die jeugdherinneringen blijven onveranderlijk ruisen. Hij kijkt blij eensklaps. “Schat we zijn op het hoogste punt beland. Ik zie en hoor de golven tot ons komen. Eindelijk ze spreekt hem niet tegen. Ja, ze is bescheiden binnensmonds, nu komt het op zacht landen aan bij het afdalen. Het verweerde hout biedt geen grip aan onze voeten. Er uit sjorren, dat staat hem te gebeuren, om haar ook mee te krijgen over dit punt.


Dichitoom
Water- tandend
Ik heb 't verleden
eens ter hand genomen en
een geweten gegeven aan mijn gezicht
zo vervreemd in slapeloos te kijken

ik bemerk te meer de tekenen
striemend voorbeeld blinkend
wit een stralend voorkomen
zo het oogt neemt het
mij volledig ik raak te meer
ingenomen de lach is mooi
gegeven hard glazuur
maar wel voorkomend
zo rood omrand
ik spreek temeer
dat deze plaats
de kleur verdient
mijn ogen zijn mijn voorkomen

kom neem naast mij plaats
wij reizen op vast schema
langs uit geholte wegen
we treffen daar sterfbedden
raken vertrouwd lijdenswegen
nog een weten of wat
genoeg blaren opgelopen
ergens verder huilt een kind
zullen we daar ook nog even kijken


Gewijzigde feiten,
Hij verstaat ze al te goed, de verdraaide werkelijkheid en omgekeerd lopen. Achterste voren naar beneden en bovenal de zwaartekracht het werk laten uitvoeren. Dit omdat je er zelf levenslang tegen gestreden hebt met overeind blijven. Hij vatte het voor haar samen. Kom we gaan ik trek je naar beneden, daar hebben wij ervaring mee.

Hier was het immers mee begonnen. De zekerheid dat het strand niet haalbaar was met ouder worden. Vroeger was hij met haar in zijn armen huppelend klaar gekomen met treden tellen tot de laatste stap. Maar dat vergde zoveel avonduren in het hoog seizoen dat er later de herfst voor werd gekozen. Kalmer en meer behouden. Het verhitte van de zonnebrand kwam ze geregeld op een uitputtende manier tegemoet. Ja de kinderen vormde ook een rem in dat opzicht.


Hij was nu halverwege toen de jonge vrouw; wat lijkt ze toch veel op hoe ik jonger nog voor haar stond in alle mannelijke naaktheid. Mijn zin doordrijven was wat overdreven maar kwam er vaak wel op neer: zo voor me verschijnt. Ik vraag hard op de reden van d'r plotseling vertrek. Nee, ik ben bij je maar je richtte de aandacht op je vrouw. Ik viel daar even buiten. Maar nu op de trap is een helpende hand bieden noodzaak om de wielen voort te draaien in het malende zand tussen die verdomde tegels. Krachtig zo die vingers van een jonge vitale hand om het handvat geeft houvast aan mijn vertrouwen dat we er komen.Daar op het lang uitlopend strand met zoveel sporen, meer gewist dan nieuw gegraven. Ieder dag wordt er op begraven en toch vindt er een openbaring plaats bij het opkomen van het water. Het tij keert om de evenaar eenzonnewende op het oog van het verjaren.

Epiteel.

Optreden.

Hedenavond geef ik een voorstelling van zaken.
Leg mijn ziel bloot op het katheder tentoon in woorden,gesteld;
laat de ruimte in één adempauze tussen de toehoorders bezinken.

Komt allen en luister mij, ontluister mij en fluister mij uw zin in horen,
zie mij aan ik sta scherper als ooit tevoren.
Laat mij u nar, woordwissel, tijdbesteder en ruimtevuller zijn.
Deze avond stel ik me voor het schemer te ontfluisteren.

Neem, als het u aan staat mijn verzels ook op schrift, ter hand
bij het ontleden. Geef mij wat ik presenteer in zachte zinnen
diepgang in uw gehoor.

Laat me u weldoener in liefde en pijnschenker
van de smart in uw hart zijn. Ik leg mijn hoofd op uw borst
ter onboezeming van hetgeen ik op de lever vindt.

Het mannelijk deel
zal ik bekoren in de sterke taal van het ongehoorde. De vrouwelijke
deelgenoten laat zwelgen in mijn kleinnoden die ik er ondervind.

Neem vooral de tijd en ook uw zintuigen serieus. Ik zal mij verblijde
met uw komst. Maar blijf alstublieft lijflijk thuis, ik stel me blindelings
aan u voor, bij het binnen komen. Neem mij, maar vooral mijn woord.

onbevangen.

ik heb je bij me geboorte mee gekregen
iets te krap maar jij beloofde nog mee
te groeien met wat naderhand voltreffelijk bleek
je bent me altijd een maatje voor gebleven
sindsdien

Je spratelde wel hevig in de eerste maanden
ik moest er uit vertelde je maar ik ben ondanks
die strijd toch gebleven al verzet je jezelfs nu nog
me weleens tot nachtmerries toe bereden

ik was ook niet altijd tevreden zo liet je telkens
maar aan die neocotex komen
zelden was ik er gewenst toch bleef ik
onbaatzuchtig kennis sjouwen

daarnaast was je te vaak hartverscheurend
hetgeen ik met leden ogen gade sloeg
hoe je je misdroeg misbruikt werd en nooit vroeg
ook toen je te jong voor mij al werd opgenaaid
tot stomverbaasde zaken naast al die kerven in je lijf
waar ik ook altijd bij moest blijven kijken

ergens waar wij het eens zo rond een jaar of twintig
samen kwamen wij jij schuchter nog en onbevangen
ik vrolijk en vol zin maar we lieten ons niet nemen
de vrouwen kwamen er bij ons niet niet

ik begrijp je ook niet goed met ouder worden
je bindt je vaak te vast in liefde op de ene helft
terwijl de andere hemisfeer onbereikbaar naast me ligt

wij samen dromen hoe we elkaar straks weer delen
jij tot stof uiteengevreten en ik zo als beloofd dat schouwspel
bij blijf wonen tot je laatste vezel uitgeademd in de aarde
verhard tot skelet verdicht mij het laatste woord meegeeft

ja ik zal bevrijd zijn tenlange lestte neem me het niet kwalijk
dat ik tussentijds ook wel eens een poging ondernam waar jezelf faalde
maar je huid was hoewel dun goed besneden toch
een mantel van liefde waar ik niet door kwam met het snijden
of met je darmen die het op gaven met braken
waar ik je volpropte met verderfelijke zaken


wel we zijn er door ik tref je botten naast me niet dat ik je mis
geenzins achteraf gezien zijn er betere behuizingen
die vrolijker het leven met mij delen dan dit krakas me eigen was.

Onheil spellend.

Zoals vandaag een dag voor buiten,
de lucht in alles laten en op de valreep telefoon.
"Of ik dat was vergeten." Geenszins. "Het waren immers
Dactylorhiza praetermissa. Ja, een mondvol rariteiten voor een Rietorchis. "Wat moesten we toen lachen om dat kroonlipje. Ik begreep je helemaal verkeerd'"
Ze vlijdde me; "ja daar weet jij het fijne van. Eerder ook; blauwe kiekendieven, je weet daar wel 't fijne van. "
Nu dus wasplaten. Het viel tegen. "O je bent vrij vanmiddag, wel dat treft dan gaan we samen even." "Ja, bij die plassen" In dat homobos? Weinig bekoorlijk op een zonnige vrije middag, wel aan ik heb ja gezegd. "Ik pik je op rond tweeën, goed?"

Onderweg zo halverwege werd al vastgesteld; ja, we zijn gelukkig getrouwd geweest. "Goh vervelend, maar fijn dat jullie er zo goed uitgekomen zijn." Ook dat viel tegen.
Waarom ga ik toch telkens op haar verzoeken in? Al weer een middag jezelf verstrooien met haar delen is aandacht geven op z'n minst. Ik keek terzijde, onaardig om te zien, dat zeker niet, maar dat mag ook rond de dertig, het had mijn dochter kunnen zijn. Het lijkt of ze gekleed gaat voor deze aangelegenheden. Wellicht vergis ik me hierin.

Maar goed we arriveerde. Terstond de wandelschoenen aan geregen en de hond. Voor deze ene keer mocht zij mee om dat paddestoelen zich nu eenmaal wel laten vertrappen maar niet laten verstoren.Wasplaten zijn, wat dat betreft, net mensen; bedenk ik mij daarbij.
Wat mij betreft waren we langs de oevers blijven lopen maar zij gaf de voorkeur aan bovenlangs de boszoom gaan.

Meer dan twee uur lopen bleek uitputtend, zelfs een oktoberdag is warmer dan ik had verwacht. Het zweet brak me uit en zij klaagde tevens. "Laten we even een korte pauze nemen hier in de zon." Ik stemde met tegenzin in. Het uitzicht is bovenmatig herfstachtig in de bomen, met een fraai romantisch decor rondom. Ze deed haar korte jasje uit en bood mij er naast te komen zitten.

De appels uit de rugzak en de loep ter hand, omdat we warrempel op een wasplaat zaten. "Wonderlijk juist op het naaktstrand dit te treffen". sprak ze haar verbazing en ontdeed zich zonder vragen van haar bovenkleding. Ik staarde nog naar de verpulverde Hygrocybe, vroeg me onbenullig hardop af; welke soort het hier betreft is niet meer te achterhalen wellicht. "Ja inderdaad platgetrapt." Verderop wat kerels hand in hand. Ten overvloede duid ik haar op ongewenst gedrag van alleengaande heren op dit strand. Ze keek me stralend aan. "Het zijn doorgaans homoparen... kijk, hier op mijn borsten, nog de afscheiding van de zomermaanden".

Ik viel van verbazing uit mijn schoenen en beaamde; ja schrikbarend. Daar ginder waar die homo's paarden is het blijkbaar geen openbaar terrein. Waarmee ik haar opmerking over aanraken langs me heen liet glijden als een onvertogen woord, ja ze hebben grote vruchtlichamen. Waaronder sneeuwzwammetjes. "Zo bleek zijn ze ook weer niet!" Mijn god wat is het warm vandaag. Ik laat de hond te water. Al stokjes spelend valt er van wasplaten weinig meer te verhalen. ____-

voor wie mij niet gelooft, hier draait hét om. :)

07 januari 2006

Dementie

(Kort zinnebeeld van vergrijzing op het oog van simpel hedendaagse ouderenzorg)

Een kort geheugendefect met wat ik op liep, is een tijdsverblijf in terugtrekkende bewoordingen.

Ik maakte mezelf wijs en spon er garen om tot onontwarbare kluwen gemoedstoestanden.
En ik wiste, o god ik wiste wat ik wist was de onzekerheid in tanende bewoordingen uit een gereten.

Zeldzaam was hier een ontmoetingskans, noem het vluchtroute bij overleven. Aan een gesmede plasmabeelden vol van ingetoetste dagen, vol van innerlijk behang. Versleten op de holle klanken van het kunststoftoetsenbord zijn uren zijn uit zichzelf voortgekomen in staren naar de zin van even, naar een trefkans op vlees geworden geestverwant.

Tot de rug er krom van stond in de verwachting van hoogspanning op een overleveningskans in te vluchtige digi-taal bemeten van nullen en enen. Van ja en nee, van goed en slecht, van beter tot best, van vrijheid tot een slaaf van eigen gemaakte zandstenen denkbeelden. Verweren is hier leren een afbrokkelend gevaar.

Nachten hebben zichzelf bedacht in deze uitgewoonde droombeelden, teveel van mezelf er in prijs gegeven tot ik uitgeleefd een uitgemergeld ik aantrof. Een zwerver in zijn eigen huis gemazeld en gepokt door leven aangewakkerd tot zinnelijk vlees en in het beton skelet, weer afgekoeld tot eigen onderkomen.

Gelogenstraft een woord om in te komen op mijn schilferige huid. Te verweerd nog om als elastiek te knappen. Te hooggespannen om uiteen te spatten, te mager om in te wonen. Teveel om op te noemen waar het alleen een leegte van de oogbol raakt.

Hier geef ik om de oprechtheid van het medeleven, het deelbaar zijn in dé woordenschat. een te delven echtheid, naar een oprecht gelaat, dat nimmer voorbij de leugen laat de eer om te vertrekken. Daar slaan deuren dichter dan het harder in de oren klinken dat ootmoedig het vaarwel in luidt.
Oud en wijs leidt meestal niet tot een gelukzaligheid, als is het leven in een rozenkrans omgeven schietgebed. Er prevelen teveel lippendiensten met goede zorg omgeven langs het weefsel van het bejaarde lijf om enig lichtzinnige oorsprong van verlangen aan te boren.

Hiertoe rest slechts respect en het onvolprezen sterven van de vrije wil. Een toeslag op de hoog opgelopen schuld van samenleven, de koestering van het dood geknuffeld kind.
Ik was de weg kwijt in deze taal en plaatste mij buiten het verhaal tot legende, een koortsuitslag op de lippendiensten van overwegend welgemeende verdringingsangsten.

Ooit treft het mij waar het mij ook raakt een wezenloze rolstoel en bed op wielen als maatkostuum van het inmiddels gedolven graf. De straf van met liefde uitgeschreven is de dood op krediet. Ik dicht mijn eigen graf en beitel in andere woorden mijn tegel tot gedicht.

Over mij

Mijn foto
Als ik later dood ben wil ik dichterlijk zijn: Hemelsblauw verdichten in deze lijnen tot nagelwitte strepen. Los weer in de hoogte op vanuit het niets tot onvergankelijk leven. Tot dan toe leef ik me in de regel uit.

Volgers

Blogarchief