Tussen hier en elders en ergens tussen Lauwersoog en Eemsmond in besloten ligt een geknikt stuk dijklichaam. Een neus zo u wilt.
Persoonlijk prevaleer ik kont; de knik die zo genoeglijk in de richting van de bagger in het Wad is gericht. De schaamstreek van dit lijf echter bevindt zich aan de landzijde in een strookje land, dat (zéér terecht) de naam Noordpolder is aangemeten.
Een plek op aarde waar je bij de neus kan worden genomen. Toepasselijk, voor zover je dat geknikte lichaam wilt bezien als neus die de zilte kwelderlucht opsnuift. Scherp gericht op onraad dat onguur klimaat met zich meebrengt.
Een niet zo gastvrij plekje aarde, in bedwang gehouden tussen opgeworpen dijklichamen ten zuiden en noorden, respectievelijk een snurkende slaper en een obese knoepert van de waker.
De polder is een lapje bagger, ooit van de zee teruggewonnen met landaanwinning, een trucje dat nu nog buitendijks als cultuurhistorie wordt bedreven. Het houdt zo de eer hoog dat noeste arbeid met Gods zegen en goedkope arbeidskrachten leidde tot intomen van de zilte natuurkrachten die het op ons bestaansrecht gemunt hebben. De bewijslast voor deze ooit zo tomeloze zee tekenen zich hier en daar nog in het landschap af in de vorm van wormvormige kronkelende geultjes en tochten die met een overspanning van luttele decimeters de naam dragen van eeuwen oude kreken, slenkelen en rivieren.
Tegenwoordig verbazen de geultjes nog steeds. Echter is het nu hun aanwezigheid in dit onherbergzaam gemechaniseerd landschap, waar verder iedere historische context slechts boekenwijsheid betreft van omgeploegde geschriften, en veel monnikenwerk. Het huidige Hooge land (uitspreken met inslikken van stemhebbende medeklinkers) bemenst en overbemest door vlijtige boeren met schijnbaar het primaire doel de natuur een workshopje cultureel erfgoed bij brengen door het de kop indrukken waar't lukt, ver-be-jagen waar't moet of plat spuiten waar't kan. Dat alles omwille van een bepaalde gewas/rassenleer..
In ieder geval, mijn geval dus, dient dit strookje land overbrugt te worden van huis uit naar het werelderfgoed, de alom geprezen kwelders van, in, aan, op de Waddenzee, dat vogelreservaat daar achter de noordpolder verscholen.
Mijn voorkeur gaat er naar uit om deze polder per fiets aan te doen. Er gaat immers niets boven Groningen dan uitzichtloos gestrekt niets doorkruist met wegen, te voet te rap vervelen en met auto alles verstoott wat te verstoren valt. zo blijkt de fiets het ultieme transportmiddel.
Vandaag dus over de Middendijk, een slaper uit het verleden, de polder in naar de kwelders. De rust en ruimte is immens dwingend om bij dit stralend najaarsweer straffeloos te moeten vertoeven.
Dit tussendoortje, deze overgang van droog naar nat doorgaans, zo ergens tussen Nieland en Omlandia gelegen biedt en bood ook in het verleden, daar bij een oud vissershuisje en een afgelegen boerendeel toegang tot de omvangrijke Deltadijk bij het Wad.
Het ging vlotjes zo in de zon trappend met zicht op kievit en overvliegende zwanen, zelfs de wind zat mee.
Ergens voorbij een haakse bocht, die ik moest nemen, zag ik een heftruckje wat heen en weer bewegen, aarzelend bijna. Nabij gekomen kwam een gemust mansmens uit het vehikel op me toegelopen. Er zat geen gedag in vandaag, doorgaans mompelen de boeren iets onverstaanbaars vriendelijk, ditmaal helaas niet.
Wel wat stuurs geblik van ogen die nooit diep in glaasjes hoeven te kijken. De flessenbodems waren in montuur vervat, op z'n neusbrug geplaatst om hem enig zicht te verschaffen met wie zich aandient op deze godvergeten plek.
Uit de woorden, die mondvol gelijk pruimtabak mij toekwamen, begreep ik iets samengevats te vernemen van -eigen weg- en wegwezen. Natuurlijk sprak ik dat niet tegen. Maar er was meer, iets sappigs sputterde hij als -verboden toegang-.
Hij duidde mij, niet aankijkend, naar een luttel decimeter groot plankje dat diende om de toegang te ontzeggen van waarschijnlijk zijn erfdeel. Voor het waarom kreeg ik geen reden. Er restte niets dan op de schreden te keren.
Kort van stof en recht van leer gaf dit ietwat autistisch heerschap mij te kennen dat het Wad vanaf Nieland en Omlandia te betreden was, maar niet over deze smalle weg. Een omweg dus, door dit rechtlijnig landschap met weinig goedertierenheid.
Ergens vermoed ik dat deze polder, weliswaar niet door God geschapen toch wel in ander kerkelijk verband in vroeger eeuwen is uitgedacht. Onder de tucht van rechtlijnig en rechtschapig zijn in de gereformeerde leer valt met behoud van al het goede ook veel ijzer om te smeden tot spa en ploeg. Of hier de mens de smalle weg, dan wel de smalle weg de mens heeft gevormd tot wat hij, deze onverbiddelijke boer, is geworden laat ik in het midden.
Op de kruising scheiden onze wegen, ik stond paf en stil, googlede nog even in de hoop mijn gelijk te halen uit de virtuele wereld. Immers de analoge heeft mij flink bedrogen. Al was het maar met bewegwijzeringsbord vermelden aan het begin van dit toch wel doodlopend pad. Dit alles opdat ik eerder verwittigd zou kunnen worden op ongastvrij gedrag
Helaas niets wees erop dat dit smaldeel op zijn erf mij rechtmatig de toegang mocht ontzeggen. Dit gezegd, of beter, gedacht hebbend, kwam de slechte gemutste autistische agrariër van zijn pad af mijn kruising op gelopen met zowaar een knuppelvormig ding paraat. Ik haalde mijn gram noch mijn gelijk en verwijderde mezelf snel maar rechtlijnig rechtsomkeer.
Bij nieland bleek het, ondanks allerlei verbodsbepalingen, voor een eenvoudige fietser mogelijk om het stijl talud van het dijklichaam te nemen. Op de kruin ontvouwde zich, zoals verwacht, de openbaring van de Waddenzee in sompig gras en her en der veel hekwerk. De fiets deed wat een fiets doet, naar beneden opzoek naar de afnemende zwaartekracht. Op de glad bekleedde, A7 waardige asfaltering van het dijklichaam reed ik genoeglijk, met tegenwind mijn volgende bestemming tegemoet; de ommelanden bij het Noorpolderzijlvest haventje.
Stiekem klom ik halverwege, ter hoogte van de boze boer, nog even de dijk op, om te bezien of ik van gene zijde nog mijn gelijk kon verkrijgen door aanwezig verbodsbordenwerk. Helaas alles wat riekte naar ongewenst bezoek en hoe dat zich dient te gedragen was verwijderd. Dus sprak de boer wellicht het juiste pruimtabakerige woord met mij de terugweg te wijzen. Langs deze weg ben ik niet alleen, maar gelukkig iedereen ongewenst bezoek. Het stelt gerust te weten geen uitzondering te zijn.
Voorts, op naar het kleinste haventje van Nederland bij omlandia. Onderlangs de enorme deltadijk naderde ik het al van verre zichtbare sluiscomplex, waarmee wij allen droge voeten houden en brakwatergedierte landinwaarts kan gaan bivakkeren. Het zielhoes blakerde in de lage zon en wentelde zich tevens in een menigte aanbidders daaraan. Gezellig. Althans sommigen ervaren zulks zo.
Hier komen rustzoekers, dag-, uur- enof de helft daarvan- recreanten, de reistijden voor lief nemend bezoek aan dit fortuinlijk zielhoes afleggen, gelijk een lode last van het moderne leven door even ' morgen' te vergeten in dit 'nu. Al blijft bereikbaar zijn door etteren vanaf het schermpje dat als rozenkransje zedig wordt betast.
Lieden die afstand ervaren als tijdverslinden en dienaangaande afstand overbruggen onder chronisch tijdgebrek. De snelheid waarmee de moderne mens gedreven wordt tot waanzin komt nergens beter tot uitdrukking dat op een recht strookje asfalt van enkele meters breed en kilometers lang. Zelden drommen zoveel suïcidale mobilisten samen dan opgejaagd naar de stip aan de horizon gevormd door het gemaal “Noordpolderzijl” bij gelijknamig zeehaventje. Razend zijn ze, zeg bezeten van een vlek voor ogen de ultiem rust en leegte in alle stilte te mogen ervaren nabij het Zielhoes. Nieuwetijds bejaarden drijven daar aan de kreupelzone van Omlandia tevens de spot met de tijd door een collectieve poging tot stilzetten daarvan. De aanval is geopend, de stormridders staan in het gelid opgesteld in keurige rijtjes mobiele behuizingen. De ridders trekken ten strijde in hun gedachteloos tijdverdrijf, zittend, snurkend, waggelend strek en rekoefenend op het dijktalud.
Langzaam aan bespeurde ik bijna gedachteloos enig pruimtabakachtige smaak die mij vervulde gelijk de agrariër waar ik geen afscheid van had genomen. Even zo onnadenkend struikelend over mijn gedachten betrapte ik mezelf op het puntje van m'n schoenen die bijna bloeiende november madeliefjes verschopten. Ik schrok van deze wrede stap, keek schuldbewust even naar mestvaalt -gespreksstof dampende- recreatielingen aan de overliggende oever. Gelukkig niemand nam mij waar in deze hersenschim van vereenzelvig genoegen me inlevend te tonen naar de bijziende boer, die wellicht zó helder voor ogen had wat hem bespaart blijft met een enkel verbodsbordje.
Persoonlijk prevaleer ik kont; de knik die zo genoeglijk in de richting van de bagger in het Wad is gericht. De schaamstreek van dit lijf echter bevindt zich aan de landzijde in een strookje land, dat (zéér terecht) de naam Noordpolder is aangemeten.
Een plek op aarde waar je bij de neus kan worden genomen. Toepasselijk, voor zover je dat geknikte lichaam wilt bezien als neus die de zilte kwelderlucht opsnuift. Scherp gericht op onraad dat onguur klimaat met zich meebrengt.
Een niet zo gastvrij plekje aarde, in bedwang gehouden tussen opgeworpen dijklichamen ten zuiden en noorden, respectievelijk een snurkende slaper en een obese knoepert van de waker.
De polder is een lapje bagger, ooit van de zee teruggewonnen met landaanwinning, een trucje dat nu nog buitendijks als cultuurhistorie wordt bedreven. Het houdt zo de eer hoog dat noeste arbeid met Gods zegen en goedkope arbeidskrachten leidde tot intomen van de zilte natuurkrachten die het op ons bestaansrecht gemunt hebben. De bewijslast voor deze ooit zo tomeloze zee tekenen zich hier en daar nog in het landschap af in de vorm van wormvormige kronkelende geultjes en tochten die met een overspanning van luttele decimeters de naam dragen van eeuwen oude kreken, slenkelen en rivieren.
Tegenwoordig verbazen de geultjes nog steeds. Echter is het nu hun aanwezigheid in dit onherbergzaam gemechaniseerd landschap, waar verder iedere historische context slechts boekenwijsheid betreft van omgeploegde geschriften, en veel monnikenwerk. Het huidige Hooge land (uitspreken met inslikken van stemhebbende medeklinkers) bemenst en overbemest door vlijtige boeren met schijnbaar het primaire doel de natuur een workshopje cultureel erfgoed bij brengen door het de kop indrukken waar't lukt, ver-be-jagen waar't moet of plat spuiten waar't kan. Dat alles omwille van een bepaalde gewas/rassenleer..
In ieder geval, mijn geval dus, dient dit strookje land overbrugt te worden van huis uit naar het werelderfgoed, de alom geprezen kwelders van, in, aan, op de Waddenzee, dat vogelreservaat daar achter de noordpolder verscholen.
Mijn voorkeur gaat er naar uit om deze polder per fiets aan te doen. Er gaat immers niets boven Groningen dan uitzichtloos gestrekt niets doorkruist met wegen, te voet te rap vervelen en met auto alles verstoott wat te verstoren valt. zo blijkt de fiets het ultieme transportmiddel.
Vandaag dus over de Middendijk, een slaper uit het verleden, de polder in naar de kwelders. De rust en ruimte is immens dwingend om bij dit stralend najaarsweer straffeloos te moeten vertoeven.
Dit tussendoortje, deze overgang van droog naar nat doorgaans, zo ergens tussen Nieland en Omlandia gelegen biedt en bood ook in het verleden, daar bij een oud vissershuisje en een afgelegen boerendeel toegang tot de omvangrijke Deltadijk bij het Wad.
Het ging vlotjes zo in de zon trappend met zicht op kievit en overvliegende zwanen, zelfs de wind zat mee.
Ergens voorbij een haakse bocht, die ik moest nemen, zag ik een heftruckje wat heen en weer bewegen, aarzelend bijna. Nabij gekomen kwam een gemust mansmens uit het vehikel op me toegelopen. Er zat geen gedag in vandaag, doorgaans mompelen de boeren iets onverstaanbaars vriendelijk, ditmaal helaas niet.
Wel wat stuurs geblik van ogen die nooit diep in glaasjes hoeven te kijken. De flessenbodems waren in montuur vervat, op z'n neusbrug geplaatst om hem enig zicht te verschaffen met wie zich aandient op deze godvergeten plek.
Uit de woorden, die mondvol gelijk pruimtabak mij toekwamen, begreep ik iets samengevats te vernemen van -eigen weg- en wegwezen. Natuurlijk sprak ik dat niet tegen. Maar er was meer, iets sappigs sputterde hij als -verboden toegang-.
Hij duidde mij, niet aankijkend, naar een luttel decimeter groot plankje dat diende om de toegang te ontzeggen van waarschijnlijk zijn erfdeel. Voor het waarom kreeg ik geen reden. Er restte niets dan op de schreden te keren.
Kort van stof en recht van leer gaf dit ietwat autistisch heerschap mij te kennen dat het Wad vanaf Nieland en Omlandia te betreden was, maar niet over deze smalle weg. Een omweg dus, door dit rechtlijnig landschap met weinig goedertierenheid.
Ergens vermoed ik dat deze polder, weliswaar niet door God geschapen toch wel in ander kerkelijk verband in vroeger eeuwen is uitgedacht. Onder de tucht van rechtlijnig en rechtschapig zijn in de gereformeerde leer valt met behoud van al het goede ook veel ijzer om te smeden tot spa en ploeg. Of hier de mens de smalle weg, dan wel de smalle weg de mens heeft gevormd tot wat hij, deze onverbiddelijke boer, is geworden laat ik in het midden.
Op de kruising scheiden onze wegen, ik stond paf en stil, googlede nog even in de hoop mijn gelijk te halen uit de virtuele wereld. Immers de analoge heeft mij flink bedrogen. Al was het maar met bewegwijzeringsbord vermelden aan het begin van dit toch wel doodlopend pad. Dit alles opdat ik eerder verwittigd zou kunnen worden op ongastvrij gedrag
Helaas niets wees erop dat dit smaldeel op zijn erf mij rechtmatig de toegang mocht ontzeggen. Dit gezegd, of beter, gedacht hebbend, kwam de slechte gemutste autistische agrariër van zijn pad af mijn kruising op gelopen met zowaar een knuppelvormig ding paraat. Ik haalde mijn gram noch mijn gelijk en verwijderde mezelf snel maar rechtlijnig rechtsomkeer.
Bij nieland bleek het, ondanks allerlei verbodsbepalingen, voor een eenvoudige fietser mogelijk om het stijl talud van het dijklichaam te nemen. Op de kruin ontvouwde zich, zoals verwacht, de openbaring van de Waddenzee in sompig gras en her en der veel hekwerk. De fiets deed wat een fiets doet, naar beneden opzoek naar de afnemende zwaartekracht. Op de glad bekleedde, A7 waardige asfaltering van het dijklichaam reed ik genoeglijk, met tegenwind mijn volgende bestemming tegemoet; de ommelanden bij het Noorpolderzijlvest haventje.
Stiekem klom ik halverwege, ter hoogte van de boze boer, nog even de dijk op, om te bezien of ik van gene zijde nog mijn gelijk kon verkrijgen door aanwezig verbodsbordenwerk. Helaas alles wat riekte naar ongewenst bezoek en hoe dat zich dient te gedragen was verwijderd. Dus sprak de boer wellicht het juiste pruimtabakerige woord met mij de terugweg te wijzen. Langs deze weg ben ik niet alleen, maar gelukkig iedereen ongewenst bezoek. Het stelt gerust te weten geen uitzondering te zijn.
Voorts, op naar het kleinste haventje van Nederland bij omlandia. Onderlangs de enorme deltadijk naderde ik het al van verre zichtbare sluiscomplex, waarmee wij allen droge voeten houden en brakwatergedierte landinwaarts kan gaan bivakkeren. Het zielhoes blakerde in de lage zon en wentelde zich tevens in een menigte aanbidders daaraan. Gezellig. Althans sommigen ervaren zulks zo.
Hier komen rustzoekers, dag-, uur- enof de helft daarvan- recreanten, de reistijden voor lief nemend bezoek aan dit fortuinlijk zielhoes afleggen, gelijk een lode last van het moderne leven door even ' morgen' te vergeten in dit 'nu. Al blijft bereikbaar zijn door etteren vanaf het schermpje dat als rozenkransje zedig wordt betast.
Lieden die afstand ervaren als tijdverslinden en dienaangaande afstand overbruggen onder chronisch tijdgebrek. De snelheid waarmee de moderne mens gedreven wordt tot waanzin komt nergens beter tot uitdrukking dat op een recht strookje asfalt van enkele meters breed en kilometers lang. Zelden drommen zoveel suïcidale mobilisten samen dan opgejaagd naar de stip aan de horizon gevormd door het gemaal “Noordpolderzijl” bij gelijknamig zeehaventje. Razend zijn ze, zeg bezeten van een vlek voor ogen de ultiem rust en leegte in alle stilte te mogen ervaren nabij het Zielhoes. Nieuwetijds bejaarden drijven daar aan de kreupelzone van Omlandia tevens de spot met de tijd door een collectieve poging tot stilzetten daarvan. De aanval is geopend, de stormridders staan in het gelid opgesteld in keurige rijtjes mobiele behuizingen. De ridders trekken ten strijde in hun gedachteloos tijdverdrijf, zittend, snurkend, waggelend strek en rekoefenend op het dijktalud.
Langzaam aan bespeurde ik bijna gedachteloos enig pruimtabakachtige smaak die mij vervulde gelijk de agrariër waar ik geen afscheid van had genomen. Even zo onnadenkend struikelend over mijn gedachten betrapte ik mezelf op het puntje van m'n schoenen die bijna bloeiende november madeliefjes verschopten. Ik schrok van deze wrede stap, keek schuldbewust even naar mestvaalt -gespreksstof dampende- recreatielingen aan de overliggende oever. Gelukkig niemand nam mij waar in deze hersenschim van vereenzelvig genoegen me inlevend te tonen naar de bijziende boer, die wellicht zó helder voor ogen had wat hem bespaart blijft met een enkel verbodsbordje.