De mannelijkheid loopt langzaam naar huis terug. Langs een rechte weg met bomen afgezet,
dwaalde hij van heinde ver tot dit punt toe.
Het is de terugweg van de heenweg op z'n retour die hij al veel eerder heeft afgelegd.
Er was geen afslag te vermijden, daar er geen afslag te nemen was. Zelfs een vijandsbeeld als rede bleef oogverblindend achterwege. Wind in de rug, ook dat is dus tegen tegenzitten op terugweg achterwege gebleven.
Hij is gelukkig (tegen afslaan) dat komt hem hier goed van pas. Die pas houdt hij er dan ook goed in.
Het is avond, tegen het vallen van de schemer, hangt de zon laag rood licht strooiend over zijn pad, beschenen, zonder verguldde rede. Het tempo gaat er in die zin al aardig uit.
Hij verblindt wat maar gaat blindelings zijn weg, het doel, de eindbestemming van de dag tegemoettredend.
Het is geen gezicht wat hij nog onderweg ontmoet. Eerder op de heenweg, was hij vol van zijn manmoedigheid nog vergewist tegaan. Zo ging hij ook zijns weegs met tegen de middag, daar halverwege, een metgezel achterwege laten.
Alleen is hij vergeten hoe het op z'n retour ging; niet. Met rappe schreden nog de laatste loodjes lopend uit zijn schoenen, die hij nog heeft afgelegd.
Alleen is hij vergeten hoe het op z'n retour ging; niet. Met rappe schreden nog de laatste loodjes lopend uit zijn schoenen, die hij nog heeft afgelegd.

Een nare plek om in thuis te horen, zijn droomhuis, waar hij dan ook veelvuldig droomde, dat hij's heengegaan. Vele bomen opgezette tijden getroffen, is een punt bereikt dat hij kon overstijgen bij benadering van komen, een einder aan zijn gezichtsveld.