Er is een windrichting die wel eens overwaait op gezette tijden. Van die momenten die je weleens ingelijst tegen komt op plaatjes . Veelal is dat een richtingsverkeer, je ziet dat aan de bomen, of een vlag die er op waait. Stilstaande beelden verder, bevroren tijd. Soms kun je het bulderen nog wel horen tussen de oren van hen die daar in gebleven zijn. Dat waren dan nog eens tijden dat het onderlopen kon, een tien op z'n minst voor de prestatie.
Vaker waait het over, als een zomerbriesje zoals vandaag. Gewoon een zonnestraal en meer nog bladeren die bewegen met het ritme dat zich er onder begeeft. Het ritselen heeft daarbij iets van kledingstukken en doen vermoeden dat er iets in de lucht zit. Dat valt meestal tegen.
Herinneringen doen ook weleens teruggrijpen naar zeewinden, zo een van met alle richtingen mee. Meestertijd trouweloze duurzaamheden, een ja woord, maar zeker niet voor de eeuwigheid laat rokjes verwaaien. Maar zoals gesteld met alle winden mee. Achttien is een willekeurig getal daarbij, dat telt dan zeker mee. Veel later, bijvoorvoorbeeld iets uitbeeldend met eenenachtig maakt meteen weer misbruik van deze herinnering. Warm, ziltig en vaker nog doet het veel stof opwaaien, eerder dan zand, met toezien hoe de lust vergaat. Duinpannen werken uitstekend mee.
Is het uit verkeerde hoek dan zijn het najaarsstormen, die gaan te keer. Vooral als er geen weet van was wie of de vader tijd is die daar een rol bij speelde.
Ik kijk vaak uit over graslanden op mijn blauwe ogen kun je geloven dat altijd deint als golven van de zee. Dan doe ik net alsof ik tien ben, ook zomaar voor mijn plezier. En zie dan voor mijn geestesoog een windrichting verschijnen. Wat opgeblazen meneer. Hij blaast hoog van de toren, vaak een hoogspanningsmast dat kun je zomaar horen. Gierend is hij tegen gesteld aan mij. De regen nadert op zulke momenten, bijvoorbeeld opgezette tijden, je weet die van die lijstjes of daaromtrent. Je weet dan bijna zeker, dadelijk valt hij stil. En met een donderslag bij heldere hemel schieten er schichten door elkaar. Alles vlucht naar nergens voor een onderkomen.
Net tijdens de bliksem weerlichtte het op en zag ik hoe een kikker gele blaadjes versmaadde, het kroos doorbraak en in het verschijnend water spatterde het water van de regen. Die uiteindelijk ophield. Achter mij klaagde de zeurpiet over zijn opgezette boom van de foto. Hij was er niet zo zeker meer van wat houvast biedt, de steile oever of de stamboom die verkoold het leven liet. Ik krabbelde in mijn schrift een oorkonde voor het gras en de kikker die het daarin deed. Er glipte een druppel van de steel en de boterbloem die knikte mee. Ja zeker het was geschiet, het klaarde zoals vandaag de dag je mag verwachten met een zomerbries. Herhaaldelijk valt ie in herhaling en zie ik mensen tegen hem in fietsen voor hun gemak. Ook zij weten dat de terugweg vast en zeker meezit, mits ie niet met alle winden mee waait.