Ze had een kaartje met daarop een vlindertje, zo eentje die je de beste wensen geeft.
Of, als je wat bedrukt bent (zoals met haar het geval was) met woorden die je niet zo vuil wilt maken met wat eerder dwars lag. Dan zet ze in tegendeel met schoon schoolschrift in haar keurslijfjes gezicht een plooitje. Daartussen past ze een denkrimpeltje aan dat tot uitdrukking wordt gebracht op de keerzijde van de vlinder, die ruggelings aan de voorzijde zich bevindt.
Het was het hoogste woord dat ze voerde met gemoed, omdat ze, zoals gezegd, geen woorden vuil wil, wou, maken aan geschift.
Doorgaans is ze getikt een lettervaardig wicht in digitaal op de toetsen die ze met haar vingers rap beroeren kan. Ditmaal echter de stift die ze plantte op het karton, de buikzijde dus van de, ook al eerder geduidde, vlinder.
Het geheel, dat alles dus wat fronste op haar schoonschriftgezicht, was de te behalen gram, een klucht, een oude dijk, een kruin waarop zij als een berg tegen op zag, tegen op keek, zelfs opkeek, zo je wilt. Ze plantte dus de pen zonder omhaal op papier en haalde uit haar geest wat haar zo zeer bezeerde. De gram die zij behaalde, wilde en ook wou, betrof gegrom. Niet slechts van viervoeters maar vierwiel vehikels. Ze verzamelde moed, sprokkelde woorden en een zin. Het kwam zo als het ging; een regel werd in de regel vermenigvuldigd tot wel tien. Aan iedere vinger welgeteld kleefde dus één zeer bezwaarlijk ding.
Of, als je wat bedrukt bent (zoals met haar het geval was) met woorden die je niet zo vuil wilt maken met wat eerder dwars lag. Dan zet ze in tegendeel met schoon schoolschrift in haar keurslijfjes gezicht een plooitje. Daartussen past ze een denkrimpeltje aan dat tot uitdrukking wordt gebracht op de keerzijde van de vlinder, die ruggelings aan de voorzijde zich bevindt.
Het was het hoogste woord dat ze voerde met gemoed, omdat ze, zoals gezegd, geen woorden vuil wil, wou, maken aan geschift.
Doorgaans is ze getikt een lettervaardig wicht in digitaal op de toetsen die ze met haar vingers rap beroeren kan. Ditmaal echter de stift die ze plantte op het karton, de buikzijde dus van de, ook al eerder geduidde, vlinder.
Het geheel, dat alles dus wat fronste op haar schoonschriftgezicht, was de te behalen gram, een klucht, een oude dijk, een kruin waarop zij als een berg tegen op zag, tegen op keek, zelfs opkeek, zo je wilt. Ze plantte dus de pen zonder omhaal op papier en haalde uit haar geest wat haar zo zeer bezeerde. De gram die zij behaalde, wilde en ook wou, betrof gegrom. Niet slechts van viervoeters maar vierwiel vehikels. Ze verzamelde moed, sprokkelde woorden en een zin. Het kwam zo als het ging; een regel werd in de regel vermenigvuldigd tot wel tien. Aan iedere vinger welgeteld kleefde dus één zeer bezwaarlijk ding.
Maar goed het moest er maar eens van komen, het ging daarenboven niet zoals het ging, althans zou moeten gaan. Ze had haar kopje suf gepeinsd om vooral niet te geveinsd over te komen. Dat kwam ze dus ook niet met groot leed, psychisch nood te ledigen in het geschrift, daar achter op de vlinderkaart, de buikzijde van het engelachtig dier dat zo fier de keerzijde immer bekleedde van de snode kaart.
Haar betrof het groot onrecht op gewoon genot, geenszins in de vleze, edoch haar woongenot dat leed onder het velen. Van te nauwe doorgang in het passeren, de onverkwikkelijke blaf, ze snauwde het liefelijk weg in taal zo glad als een spiegeleitje van haar bangste dromen; om nog eens als de gebeten hond thuis te moeten komen, of erger nog, nee ergerlijker nog, bekrast op haar tere laklaagjes die manlief dagelijks glanzend aan haar naliet.
Het zou, zo stelde zij te schrift, toch van fatsoen getuigen wanneer het mobiel niet een verkeerd haar in heur doorgaan hinderde noch dat de tanden van vervaarlijke wezen die haar weerwolven gelijk belaagde in haar stoutste dromen.
Ze was klaargekomen op papier, en genot te meer van zulkse schalkse taal waarin verwoord haar diepste wens gerust in alle kalmte haar zinnen te bevredigen op den ouden dijk. Dit was haar wens, zij had gesproken en heeft dat aan de postbode aangeboden en de buurtgenoten van haar snode daad verwittigd opdat haar puurste nood in reinste zinnen besproken door het negorije heen kon gaan, fluisterend als was het de wind in zwarte elsgebladerde, en zo ook verstomde.
Het buurtje scikte, schrikte, nee schrok op en daalde met het stof neder, zodat alles weer leek zoals het hoorde, geritsel in de bomen, ruisen door hagen, essentiële vierkante millimeters, dwarsliggende grassprieten, gekneusde gevoelsleventjes en ongehoord gesnater van de kauwen.
Ze had een lot daarin, dat ongehoorde van papier, dat onuitgesprokene van lezen, dat weten zonder vergeten, haar angstsyndroompjes die maar bleven komen terwijl ze het zo geluk daar onder viel, naar haar zin gezet, er onder uit wou komen.
--
Het beste!