Ik was ongelukkig in die dagen, gewoon met dagelijks leed behept van allerdaagse lichamelijk heden en tekorten op de bank. Of, tenminste geen betalingsachtertoestanden, maar slechte kredietwaardigheid, iets vergelijkbaars met mijn gezondheid.
Haar gelaatstrekken bevestigde mijn ongeval om haar terloops te vragen mijn helpende hand hulpbehoevend te aanvaarden, hetgeen zij terstond deed. Althans zij stak een knuist, tergrote van een moordwapen voor mollen, mij toe. Greep, terwijl ik stond toe te kijken, mijn pianovingers en vroeg waaruit die hulp dan wel bestond; waar zij niet om vroeg. Ik dacht gewoon, oude mensen ( ik ben zelf niet jong, dus oud is respectabel oud) dien je de hand te reiken, symbolisch, desnoods omwille van nooddruftigheid, bijna melijwekkend dus, zij genoot van mijn ontoereikendheid. En trok mij bijkans onderste boven op haar geurpaleis van vis doortrokken luchten. Ik had moeten vluchten in plaats van gelaten blijven staan. Het zijn garnalen trouwens, corrigeerde zij streng, alsof gedachtenlezen echt bestond. Het stonk, hoedanook naar iets rottigs dat mensen uit zee halen en meestal als lekkernij verschansen achter hun openbaar kunstgebit dat zo uitstekend kleppert op hogere leeftijd. Een soort nokkenas uit een versleten motorblok dat weigert de geest te geven om welke reden dan ook....