*
Frédéric Chopin - Marche Funèbre
Een stem als met leer bekleed spreekt zich in de luidspreker uit over mijn eindbestemming. Ik luister met vele oren gedwee mee over het wel en wee dat ons wordt voorgeschoteld. Het spoort niet met het rooster waarin met zoveel hoop stond aangegeven hoe op tijd rijden getalsmatig heet. Versteld was iedereen toen bleek dat de wissel met tol betalen in achterstallige onderhoud het niet deed.Een bejaarde vrouw haar lot werd voor mijn ogen beschikt, "mijn hemel" sprak zij en iemand anders dacht "godallerjezus" bij de dienstmededeling "ik mis m'n aansluiting".
Een willekeurig gekleed heer, gelijkend de conducteur, was uit het lood en zijn handpalm geslagen over dit godsonmogelijke feit. Dat juist zij, maria, hoogzwanger ooit van haar enig geboren zoon, nu de kruisiging moest missen was hoogst ongewoon.
De geschiedenis gaat aan de haal met het spoorboek, een heilige schrift voor degene die per treinreizend hun afspraak nakomen. Met deze ontluistering van normen en waarden staat het lijden op de tocht. De mensheid mist haar offerande, god zijn zoon, maria haar enig eerste geborene en de discipelen hun voorganger op die manier.
Alleen een enkel kind zag er een gat in dat speelde, doorzag het fenomeen dat leed als gespijkerd zitten aan. Er was een timmerman, met vorstverlet, uit de bouw ontzet om een kruis te slaan. Als beunhaas uiteraard, daar hij anders slechts vensters plaats om de wereld door gade te slaan. Veel vaker sloeg hij de plank mis. Maar ditmaal sloeg alles, de spijker op de kop, de nagel uit de doodkist, het voldongen feit van kortjakje:
Door de week te uitgeput en zondags werk voor twee met z'n zilverwerk dat te laat bleek uitgestort voor het zingen de kerk uit. Was hij vader van een wees, die met een handgebaar de wereld geneest. Onwetend van al dat zeer, zat hij vast aan dit kruiswoordraadsel, gelijk de rest van de familie zich in het noodlot moest schikken de NS dienstregelingen. Vastgevroren op de wissels koud genezen van de vierkante wielen waarmee eerder de schepping al hortend en stotend tot stilstaan werd gebracht. Toen, herfst, beweerde iemand een haan driemaal te horen kraaien, wat ik gelet de vogelpest voor onmogelijk hield in mijn treinstel.
Nu echter we op het punt zouden moeten staan van ooggetuigenverslagen schrijven hoe de wereld in één klap van haar schuldenlast bevrijd zou kunnen worden, staan we in de polder op een diepte punt stil. Blijven wij nu met de hele wereld al online met de gebakken peren zitten, de scheering ging na inslaan van de bank, Zalm en andere zeldzaam vraatzuchtige schooldieren, heren zoals de gecastreerde -mevrouw Brink- zitten op een blauwe beurs van verval waarin stinkerds rijker en zij die er instonken verdronken. Komen de eersten toch niet het laatste, en gaat kapitaal blunderend mee het hiernamaals in, zelfverrijkend naast god? Ik zie door deze bomen Bos niet meer zitten.
Iemand reed zwart, ik zag het al aan zijn huidskleur. Hij werd stilstaand in de trein ook staande gehouden. Hij stonk er niet in, geldbewust wees hij op de verzaakte verplichtingen van dit vervoersbedrijf van A naar B. Maar tot nog niet voor bij A7 stilstond. Bij legitimatie, bleek hij Judas, kende ook die knakker van eerder dit jaar die van het haantje kraaien; ja, zijn neef Petrus, een bangerik. Ja, hij wist van geld en besteding bij 't bestrijden van godgeklaagde arremoe. Judas, gaf de conducteur te kennen zwartrijden geen punt te vinden, vooral hij bij te laat verschijnen op die. Doodkopsheuvel, hij voor eeuwig gereed was van het vagevuur aan zijn schenen.
Even verder op ontstond een opstandje, van enige eeuwig jong Arabisch ogende heren. Ze waren eerder ook al als de doods, maar nu niet meer. Geld speelt geen rol, wees een van hen een medereiziger terecht. Wij kwamen uit het oosten, maar door het oog van de naald waar de kameel kroop waren ze zonder vervoersmiddel blijven steken tot de NS kwam aan gestoven. Ze wijzen naar het Oosten. We waren in bed, lees hem, blijven hangen. Flikker toch eens op, verwensten de voddenjoden van de leeg gehaalde wallen ons nog. Maar wij, islaamse poten hielden voet bij stuk. Hier, Laagland, bood het uitverkoren volk, onderkomen voor zij die in eigen land voor lul gezet hier vrijelijk homo kunnen spelen. We dachten dus zo: 30 jaar, een wijl(geslachtrijp) willen wij die kruistocht voor geen goud missen, voor we weer verderaf reizen. Misschien krijgen we nog wel onze geschenken retour om de terugreis per trein te bekostigen, wie weet godszegen.
Maar niets spoort, alles loopt spaak. De tollenaars moeten opdraaien in het van leer trekken tegen de wisselaars en machinisten. Die zich in hun bazen vergisten nu de hele godvergeven schepping uitgehold tot stilstaan komt kunnen we het met z'n alle wel vergeten om vergeven te worden. Het sneeuwt wit maagdelijk liegt de nieuwe natuur me tegen, ik zie geen ezels, geen herders, geen zaligmakers. Alleen maar uitgeteerde namaak oerrunderen, afgeragde paardjes en in het slop geraakte edeldieren sterven in de kou. De resultante van ons eigen van stal gehaalde schrikdraad omzoomde scheppingsverhaal. Er werd weer wat door de leerlooier omgeroepen, dat ivm met de melaise, die nu landelijk heerst, de boel tot stilstaand is gekomen en «Gode zei geprezen», in tegenstelling tot de heilige schrift, er uitstel van executie is gegeven.
De omroeper deed er verder het zwijgen toe, terwijl ik me ongeneeslijk verbeet op een peen die ik bij me gestoken had, voor de dorst en god mag weten me ogen mij voorschotelend te lezen geven: U bevindt zich in de trein vol jezussen die allen alleen maar hun eigen scheppingsverhaal lezen en geloven dat god mag weten wie hun de les zou mogen lezen over hun ontspoorde wezen.