*Ondertiteld met King Crimson's Islands
Voorafgaand taalarm moede met "er in tuinen"
Voorafgaand taalarm moede met "er in tuinen"
De heemtuin was een zegen voor wie't warm - moezen zat was. Alles wat van huis uit hier gewas was hier weer wenste zoals het hoorde welkom heette. Zoals vloerbedekkers, kruipers, kweldergrassen en ongewassen.
Bestreden werd er geen zin meer in schoffelen de tuinbaas heer en meester.
Alles tierde weelderig gelijk hondsbrutaal wat stekelgewas dat in een draf of zomerroos de kroon afstak. Dit op de begraafplaats waar nu de mestvaalt rust van de eens zo brave viervoeter die bescheten wat aan de kant lag, met naast melk ook stront vervelend was. Compostplaats een bejaardenoord voor pieren, niets meer te bestieren dan bladafval en kluiten aarde. Zo werd de koe uit den boze om den doode doet een pier en mestkever verlegen. Het geeft ze ook geen schier dat zulks onmogelijk bleek stront verveeld alles wat weg was.
Alszo de metgezel van de tuinbazin verbaasde zich met de vlierenfluit waar zij zo houterig om verlegen zat. De boerenroos, toch beter dan een vaders stokroos die in de onderbroek nog slechts witte schimmel vertegenwoordigde. Het kweekgras leerde alras snal af dat voorttelen voorbestemd was in los gewoelde bodem. Nu eveneens schierlijk overschat de weg verdichtend in de grond kwijt was. Daartoe rukte het bolgewas ruimschoots op, het viel de bollen in goede aarde.
Het voorjaar verspeende steeds vaker, hand in hand met uitstekend fluitenkruid . En met haar verschijnen blies zij 't hele wild tuinieren met springzaad bij de hand nieuw leven in. Jubelde alles onbestreden "de strijd is gestreden. Wij hebben hier de wildernis om in te overleven. Geschapen uit de eerste hand." Als was het hier een kerkhof met rouwende klimop naar omhoog van een huis te vraag om in te rusten.
Er was ook geen ontkomen meer aan met woekeren zo ook was 't met lichtvoetigheid gedaan.
De zon werd zienderogen uit de bodembedekkers bladrozetten gestolen. Dit veroorzaakte veel onrust bij omwonenden. Die door het hoogverheven bosgezicht de lommer zagen omkomen, hetgeen verdroot. Zo woest was zelden het verzet tegen opgaand gewas dat zichzelf bedroop met opkomen. Men, de buren, trokken ten strijde en gelijktijdig het gewas eruit. 't moest weer oogst worden, ogentroost voor de misdeelden zonaanbidders die het tekort aan zon niet meer verdroegen. Ze vroegen waar of het licht bleef dat hun ontstolen werd met wildtuinieren. De bijl erin, het hoge opschot diende onthout te worden in het warnshof.
En zo geschiedde wat ontschoot met wat ooit door milde hand beroerd werd nu het leven ontnomen. De oorworm las de slotzin van het woud der verwachting voor aan regenworm en duizendpoot. Met eveneens als zijn gehoor de flierefluitende goegemeente. Die nog in koor protsetenliederen floten. Hoewel toen al onverdroten de grond zwaar beroerd de roestige kruiwagen uit het oog verloren had die wellicht nog kluitjes had kunnen aandragen tegen dit grof geweld.
Alles werd uit het oog verloren toen de bulldozer de overhand nam. Die had besloten dit ongerief van lavende omwonenden met hun versteende harten tegemoet te komen. Staalhard glanzend met een bijzonder groot bord voor zijn kop heeft hij de aardbodem in bewerking genomen.
Men, de burgerij en aanverwante steen minnende bestraters, besloten gezamenlijk van overheidswege de snelste weg die moest worden ondernomen. Dat hier niets meer moest dan eenvoudigweg de flat gebouwen, uitstekend, konden komen.
Alle wilde dromen waren woest, maar nog slechts nachtmerries voor wie ze berijden konden. Want de vaart der volkeren verdienden hoogbouw op het oog van elkaar ontnomen horizonten. Gestild de honger naar het begroeide hart lag een klein stukje lommer een stille lentedood bekomen nog ontstorven te hopen. Al plukte op het laatste moment een kinderhand de van het grondverzet geredde ogentroost met enig fraai duizend guldenkruid wat ook mooi de vaas tooiden. Waar op deze begraafplaats te ruste lag de moederaarde van vadertje moestuinder. Die ooit begon waar het mee eindigt een schrale troost een uit de hand gelopen verbouwing.
Een verdienste die deze herinnering opleverde.
Bestreden werd er geen zin meer in schoffelen de tuinbaas heer en meester.
Alles tierde weelderig gelijk hondsbrutaal wat stekelgewas dat in een draf of zomerroos de kroon afstak. Dit op de begraafplaats waar nu de mestvaalt rust van de eens zo brave viervoeter die bescheten wat aan de kant lag, met naast melk ook stront vervelend was. Compostplaats een bejaardenoord voor pieren, niets meer te bestieren dan bladafval en kluiten aarde. Zo werd de koe uit den boze om den doode doet een pier en mestkever verlegen. Het geeft ze ook geen schier dat zulks onmogelijk bleek stront verveeld alles wat weg was.
Alszo de metgezel van de tuinbazin verbaasde zich met de vlierenfluit waar zij zo houterig om verlegen zat. De boerenroos, toch beter dan een vaders stokroos die in de onderbroek nog slechts witte schimmel vertegenwoordigde. Het kweekgras leerde alras snal af dat voorttelen voorbestemd was in los gewoelde bodem. Nu eveneens schierlijk overschat de weg verdichtend in de grond kwijt was. Daartoe rukte het bolgewas ruimschoots op, het viel de bollen in goede aarde.
Het voorjaar verspeende steeds vaker, hand in hand met uitstekend fluitenkruid . En met haar verschijnen blies zij 't hele wild tuinieren met springzaad bij de hand nieuw leven in. Jubelde alles onbestreden "de strijd is gestreden. Wij hebben hier de wildernis om in te overleven. Geschapen uit de eerste hand." Als was het hier een kerkhof met rouwende klimop naar omhoog van een huis te vraag om in te rusten.
Er was ook geen ontkomen meer aan met woekeren zo ook was 't met lichtvoetigheid gedaan.
De zon werd zienderogen uit de bodembedekkers bladrozetten gestolen. Dit veroorzaakte veel onrust bij omwonenden. Die door het hoogverheven bosgezicht de lommer zagen omkomen, hetgeen verdroot. Zo woest was zelden het verzet tegen opgaand gewas dat zichzelf bedroop met opkomen. Men, de buren, trokken ten strijde en gelijktijdig het gewas eruit. 't moest weer oogst worden, ogentroost voor de misdeelden zonaanbidders die het tekort aan zon niet meer verdroegen. Ze vroegen waar of het licht bleef dat hun ontstolen werd met wildtuinieren. De bijl erin, het hoge opschot diende onthout te worden in het warnshof.
En zo geschiedde wat ontschoot met wat ooit door milde hand beroerd werd nu het leven ontnomen. De oorworm las de slotzin van het woud der verwachting voor aan regenworm en duizendpoot. Met eveneens als zijn gehoor de flierefluitende goegemeente. Die nog in koor protsetenliederen floten. Hoewel toen al onverdroten de grond zwaar beroerd de roestige kruiwagen uit het oog verloren had die wellicht nog kluitjes had kunnen aandragen tegen dit grof geweld.
Alles werd uit het oog verloren toen de bulldozer de overhand nam. Die had besloten dit ongerief van lavende omwonenden met hun versteende harten tegemoet te komen. Staalhard glanzend met een bijzonder groot bord voor zijn kop heeft hij de aardbodem in bewerking genomen.
Men, de burgerij en aanverwante steen minnende bestraters, besloten gezamenlijk van overheidswege de snelste weg die moest worden ondernomen. Dat hier niets meer moest dan eenvoudigweg de flat gebouwen, uitstekend, konden komen.
Alle wilde dromen waren woest, maar nog slechts nachtmerries voor wie ze berijden konden. Want de vaart der volkeren verdienden hoogbouw op het oog van elkaar ontnomen horizonten. Gestild de honger naar het begroeide hart lag een klein stukje lommer een stille lentedood bekomen nog ontstorven te hopen. Al plukte op het laatste moment een kinderhand de van het grondverzet geredde ogentroost met enig fraai duizend guldenkruid wat ook mooi de vaas tooiden. Waar op deze begraafplaats te ruste lag de moederaarde van vadertje moestuinder. Die ooit begon waar het mee eindigt een schrale troost een uit de hand gelopen verbouwing.
Een verdienste die deze herinnering opleverde.