Uit niets blijkt mijn gelijk.

11 januari 2006

Verdronken genot

, daar helpt geen lieve moeder aan, schatgraven in een lege fles, is aan tafel zitten met de inhoud en de hete adem in bed. Kachel, maar dan op spaarstand , warm daar je lieve dijen maar eens en brandt langzaam op in het verlangen.
Zijn onderkomen is al op de voetzolen voluit geschreven als de hunkering zo vloeiend zacht. Je hangt teveel aan het moment dat hij je liefde schonk met volle teugen. Verheug je, stil maar, dorst maar naar die grote handen in je schoot. Ooit de blijde zucht van het onbevangen kind, zoekend in de verpakking en naar het onvolprezen genot.

Dezelfde vingers omvatten al zolang de slanke hals, verruild voor de blanke teint van jouw huid.
Zijn lippendienst bezegelen valse geloften en weinig meer dan sprankjes hoop van gemorste zinnen op een vroege ochtend waar jij niet om vroeg. Op jouw lichaam en alle plaatsen waar de maagd het huis verliet staan rode littekens van die hunker afgebeeld.

Kom tot jezelf nu hij je kostelijkheid heeft vermaakt tot hoer. Jouw onderkomen is verruild om dakloos te vergaan. Wonen nu waar hij verblijft is voor jou geen trefkans op geluk.

Huil maar, smeek maar, maar niet om het wederkerend leven in de pijn van deze geest die hem begreep daar waart een schim die jij ooit genoot. Ik leen je nogmaals een pak koffie, omwille van de opwekkende warmte die jij eruit verdringt.

Zet de gedachten aan zijn ogen uit je hoofd. Hijzelf deelt niets meer dan te ontwaken in de leegte van de kramp om op te leven naar één zucht. Zijn adem verdrinkt in sluiers van een verdronken bestaan, jouw lichaam is uitgewoond als jullie woning, een ondenkbaar bestaan.
Je gezicht een stempelkussentje waar hij de indruk op zijn knokkels vindt.
Ja schat je kansen zijn nu eenmaal niet op het eerste gezicht rooskleurig

Raven

...,herinner dit, mij het ravenzwart nog in de ogennaar achter toe.

Neen, geen schrikbeeld, meer dan stil staande beelden.
Een stoppelveld, angst aanjagend dit, alles in vogelvlucht.

Een ellenlang zandpad, met op ooghoogte een witte toren, ruiters stoven langszij uit mijn gezichtseinder. Paarden betovert met een vleugelslag. Onwaarschijnlijk licht bestoven avondzon. Een stijle helling met uitgespoelde keien met aan weerzijde kraaiheide. Parelzwarte bessen en alles overheersend de warmte nog van die dag.

Na het wegstervend hoefgetrappel, een zachte ademhalingen de weeë geur van honing. Haar lichaam in een lach ontvouwen, naast de wilde appel en het sporkehout. Eikenhakhout, een klein gerief, in luister uiteengezet rondom het gezang van een verre lijster.

De hand gebogen tegen de lage zon speelde gevoelig om het oog. Het smolt en vroeg me alleen nog hardop af wat stoorde als de late lente een kind het leven schenkt uit deze overmoed van leven.

Verder schemer deed er het zwijgen toe. Ik was me bewust uit de narcose, dit is een uit het verleden verkregen beeld.

Over mij

Mijn foto
Als ik later dood ben wil ik dichterlijk zijn: Hemelsblauw verdichten in deze lijnen tot nagelwitte strepen. Los weer in de hoogte op vanuit het niets tot onvergankelijk leven. Tot dan toe leef ik me in de regel uit.

Volgers

Blogarchief