Droombeelden uitstierven gelijk zeldzaamheden beogen te doen, gewoonlijk met de dood bekopen.
Er trad een zwijgplicht aan het licht en in werking op het eerste gezicht dat aanzien genoot.
Het speelde vals maar heerlijk in de dove mansoren. Het lepelde oorsmeer en meer onsmakelijk heden.
Tot de tandraderen bewapende feiten, onweerlegbaar in de tijd, met vlerken die hun tengels kluisterde. Zij lieten hanen knallen tegen de schietpatronen.
Leeg als hulzen na een moordaanslag nu eenmaal zijn, bleken harde knappe koppen zich al in het weke vlees doordrongen van de vrees. Zich te goeddoend aan het ontnemen wat ook rechten had op vrijer leven.
Op één haar na, die ontsnapte vroegtijdig eenvoudig op de vlucht. Wat bijna iedereen ontschoot was aangeschoten, vloog hoog over boven alle bruggehoofden van kwaad geschiet.
Het was een ontsnapte zucht die bijna adembenemend het leven liet voor wat het was met hoog oplossend vermogen. Een glashelder toekomstbeeld. Leeg als helder water waarin mierzoet het verleden dreef. Verzopen onder het genot dat nu naar de strot greep. Of begreep dat alles elementair niets anders is dan opwaaiend stof om over na te denken. Wat de vinger nadien beschreef toen het neerdaalde op de doodkist was onleesbaar schervengericht.
Je brak er nog een lans voor, wat later een strohalm bleek.
Dit potlood schrijft thans, nu, een grijs verleden. Met wat ooit kleurlijk was, vervaagde tot wat met een vlakgom bleek; geweten en dat is niet voor niets gewist.