_proloog_
Zie mij eens ik dwaal af
ben een pluis van paardebloem
opgenomen uit het plantsoen
tot vrucht gestoken in een hoop
door honden tijdens het jagen
nagelaten
ik plant voort in deze zegeningen
ben als negerin mijn eigen slaaf
in vermenigvuldigen van een volk
zaadverstrekkers voor een nieuw
en ondoorbreekbaar geslacht
_dialoog_
De publieke functies zijn weer opgerold
taken gericht op overleveren aan de ambulante dienst
een vluchtweg bleek een fietsbrug
een spoorbaan alleen een dode trein
het was lente op het oog
de mussen en de oude vrouwen
wiste en bevuilde het verglaasde oog
en ondersteunde met hun vragen
het orde personeel met handhaven
buig mij uit sprak nog de reling
houvast biedend aan het oog
_
omhoog gevallen zocht ik door het gebladerte
voor het eerst bewust van mijn aanwezigheid
verdwaal me dan ook maar uit het oog gevallen
werkelijkheid ik kus de grond waar op ik val
met iedere trede die mij dwingend toe sprak
toch te waken voor het raken aan verankeren
ik keerde nog mijn rug toe aan de nacht
en verwachtte daglicht op mijn wendende schreden
onbevangen nog van uit mijn angstdromen
-
merkwaardig toch mijn huid
zo verweert zonder rede
vergrijst mijn oogopslag
en ook mijn gehoor toont
als slijtage aan in horen
voel de zon al tegenspreken
gloeiend als een foedraal
heet water op mijn kaal
geslagen gelaat
-scherpgericht
schutterstaal voor aangelegd verrichten
doden door het glas beslagen goed
kijk! weerlicht loop nog in de gaten
donderend geluid als oude klokken
komen in het onweer uit de toren
een inslag die tot ontbranden
mij bevrijdt van dit ontaards verlangen
epiloog_
*SLAVENZANG*
Het koor van dwaal en dwaas
breekt menigmaal zijn oor op luister
verstierd het licht verstrooid tot duister
vermaalt het geloof tot harde kiezel
breekt in op slappe bodem tot moeras
Het betrof een liedje om mee te beginnen
een woorddansje in orkestrale sfeer
spiegelballen wentelde in genoegen
het hoge plafond viel kleurrijk uit een
Ik was God in mijn gedachten
spon nog garen in mijn hand
ving de vliegen af en begaf
me zieletogend naar de straf
een kerm en ferm geslagen
ondermaats verdeeld gemak
mijn luiheid delft zijn eigen graf
Hier staat de prior en de pastor
daalt de koning af tot bedelstaf
helt de vaart tot vlammenregen
heb mij lief o schat mijn schat
ik donder van katheder af
ach mijn waarde is onderhevig
vertaal mij maar in leugenaar
zie mijn beeld vervaagd tot regen
een scherm van mist tot wolk vertaald
neem mij maar op in de annalen
en laat levenslot ook voor de grap
even hangen in het kozijn van teveel
oorlogen die ik in mijn hemisfeer
gestreden omwikkel met het doden
van het laatste kindsdeel in mij
ik raak volwassen in dit leven
weet me raad tot daad gesteld
en verwordt te meer een vagend teken
een kruisbeeld aan mijn gevel
een nagel aan het misverstaan
bijbel mij maar met de laster
schenk mij uit in dit bokaal
de kaalslag is met omhaal
al met de laatste boom vergaan.
_synthese_
ik ben uit onbekende oorsprong
mijn ego glanst de jaren uit
dof ook maak ik lichtjaren
in herinneren aan mijn jeugd
treed ik het meest naar voren
met mijn ongewassen huid
bevlekt met uitwisbaar delen
brokken van een ogekende aard