kende de prijs zo uit 't hoofd. Of sloeg er een slag na, om het even, zonder de
tijd een blikwaardig te gunnen. Wat ongewoon is in deze gezwinde tijd
waar ieder uur telt alsof er een leven van af hangt, of erger nog
geld!
Maar het betrof inderdaad dunne tijd, tijd die mocht vervlieden.
Tijd die oud, bevuild en wat vergankelijk leek. Tijd die al verstreken
leek, tijd die rijmde met het verstrijken.
Eén euro. Gelijke munt waarmee ik eerder een muzikant mee af deed,
vanwege vage klankbeelden die hij opstreek van z'n viool. Hij was
bevlogen, vreemd gestemd, klonk naar de eeuwigheid. Maar was eindig
hier, oud, gebogen en in lompen gekleed. Dat ik juist daarmee de tijd
kon vergelijken leek mij vreemd genoeg nog niet zo vreemd.
De tijd voor een koopje op de kop getikt, ik kon het niet laten lopen.
Tegenwoordige tijd is veel, is zelfs als uurwerk al veel duurder, dus
rekende ik, voor ik me bedacht, snel af. Terwijl ik ondertussen
om me heen een imperium van verleden, oude tijden, gade sloeg.
Sommige stukken leken op een onopgewonden klok die rustig stilstonden
tijdloos te staren vanuit een gepolijste kast of geglazuurde wijzerplaat. Niets klopte
aan die dingen, die behoorden te tikken en de tijd op gezette tijden te
slaan.
Met de afgerekende tijd onder m'n armen ben ik deze stal vol
eeuwen niet meer openden stonden lui te leunen zonder kozijn of
krukken. Sloten, nutteloos naar het scheen wanneer er geen toegang mee
kon worden afgesloten, hadden alleen een sleutelgat waar niets meer in stak
of bij hoorde, bood een glimpje uitzicht vanwaaruit daglicht een fraktie van
een seconde scheen.
Spiegels, zover het oog reikte. Zoveel dat ik mezelf er in zoek
raakte, gaven besmuikt de werkelijkheid er in weer. De tijd had aan het
dunne zilver geen goed gedaan, alles was aangetast en stoffig
bovendien. Zo te zien heelt tijd niet alle wonden.
Feitelijk onmogelijk om mezelf hier nog helder te bezien.
Vergankelijk, ja, zo is de tijd een evenbeeld dat zichzelf niet
weergeeft.
Vreemde zaken die vroeger als handgereedschap dienst deden, waren nu
uitgewerkt in een stilleven van oud roest. Ik onderscheidde de vormen
van een haardgarnituur. Gitzwart beslagen waar veel vuile handen mee
gemaakt zijn bij opstoken van vuren. Laaiend enthousiast werd ik daar
niet van, nu dat metaal daar koud de eeuwigheid leek af te meten met
een mateloze onverschilligheid, die past bij gedoofde haardvuren.
Verlichtingsarmaturen bungelden opgebost aan de door de tand
des tijd aangevreten steunberen, en veel hoger nog aan hanenbalken, van deze stal.
Ze gaven geen licht mee, de energie ontbrak om hier nog ergens toe te dienen. Het schenen voorname
lampenkappen met bijna menselijke snit. Maar zoals gezegd afgedankt
nutteloos hier samengeraapt als tweede hands koopwaar hopend op een
kans tot een nieuw verlichtend leven. Ik raakte door de protserigheid
er snel op uitgekeken. Voornaamheid kenschetst zijn kortstondigheid in
de tijd waar het van alles afhangt.
Even verder vuile vensters die goed beslagen met gietijzer waren
voorzien. Sommige weleens waar ingeslagen, anderen in perfecte staat.
Bovendien ontbraken rondom muren om ze te kunnen laten dienen waar
ruiten nu eenmaal voor zijn. Ze voorzien hier nergens in. Toeval wil misschien
dat ze eens zo ergens op het oog nog bij passen. Bijvoorbeeld als openslaande
vensters in een gerenoveerde eerder blinde muur. De tijd zal het leren
welk uitzicht er dan nog mee kan worden genoten. Anders blijft er
niets dan een uitzichtloos bestaan. Afgedankt uit gesloopte panden de
tijd uitzittend in deze grupstal.
Om de hoek, tussen twee voormalige gruppen stond een kribbe en
allerjezus veel Mariabeelden. Van sommigen ontbrak de neus,
anderen de ogen uitgestoken sommigen zelfs onthoofd,
zonde.
God mag weten ook hoeveel kruisbeelden hier neergesmeten in de opgedroogde drek
ondankbaar het grote lijden weergaven. Troosteloos om zo voor eeuwig genageld aan
het brons, uitgebeeld te zijn. Het kenschetst deze verstreken tijd,
waarin godsvruchtig geloof aan deze beeltenissen werd gegeven.
Nog even later stond ik op straat, de deur gewezen door de eigenaar. Ik
was de weg kwijt in het verleden, hij heeft me daar gelukkig uit bevrijd. Een
zwaar beslagen staldeur kraakte piepend in de scharnieren. Ik hoorde
de baard nog schrapen in de slotschacht. Wegstervende voetstappen, daar
achter in het verleden, van de baas die zijn weg baande tussen de oude
gebruikswaren, die alleen voor hem van waarde bleken in de uitverkoop.
Ik
bladerde, in de zon, door de door mij aangeschafte tijd.
Mijn oog viel op de realiteit die er in stond beschreven, uit de vorige eeuw.
Het bleek vers, een gedicht*
"voor jou is over hen schrijven,
eindelijk. De doodse kou
schiep de nodige afstand,
het grijnzende verval
maakte de herinnering aan hun jeugd
absoluut. We kunnen samen lachen
om die galerij schoonheden van weleer.
Ze knagen niet meer aan de wortels van
mijn boom ze voeden hem. En jij
geeft aan hun schimmen nieuwe kracht."
Wie "jij" ook mag wezen, ik ben uitgelezen.
-
* VII uit "tijd" , Hans Warren.
--
R