Uit niets blijkt mijn gelijk.
06 december 2011
Een puist puin
Er zit veel, zeer veel, veel zeer, leed verscholen in een enkel oorlogsverleden dat op z'n retour is.
Steeds trager stroomt het leven, dik en warm door ondervoede lijven, stramheid is hun een levensteken dat er op gespeld is. Veel haalt het niet uit, verslagen in logboeken worden ze uitgedrukt in alfabet en getallen in gelukkige bewoordingen weergegeven als bedelbriefjes tot er een aderlating plaatsvindt. Er is niemand meer gebaad laat staan opgewassen tegen de tijd. We zijn alleen, ja dat ook, maar meer nog onszelf bij elkaar geraapt in stromen door een willekeurig stukje infrastructuur dat we zo broodnodig hebben als houvast in het leven. Ontmoeten is een halszaak waar iedereen zijn nek voor uitsteekt. Het is vrijwel altijd een haastklus om in te leven. Verdicht tot poëzie zou het nog wel uit te houden te zijn, maar dat rijmt niet meer op deze zin in leven.
Leven, waar gaat het eigenlijk over, is het koorts, of een ongeluk waaruit onherroepelijk alles voortkomt? Of leiden we gewoon daaraan uit doodgewoon doen waartoe we instaat zijn. Soms klapt alles er uit. Geschreeuw, huilen of harder lachen is dan een lotgeval.
12 november 2011
De man die alles omonwonden zonde van de tijd vond
Zijn leven is dan ook een doods bestaan. Hij had zelfs al heen moeten gaan, maar liet het na omdat hij zich de tijd niet gunde heen te gaan.
Ver in de tachtig moet hij zijn. Maar is de tel vergeten, gewoon kwijt geraakt. Tijd speelt immers geen rol in zijn leven. En als hij al eens tijd had, nam hij het er niet van. Liet alles gewoon gebeuren, tijdloos bestaan als altijd, verstreek ook deze niet nuttig besteedde tijd.
Ooit eerder ontmoette hij een tijdgeest, zo een waar hij toen wel aardig mee opschoot. Hij nam het er van, het beklijfde bijna, tot het uit raakte. Een gril, zo achteraf bezien, iets wat wel weer over dreef. Terugkijken op die tijd deed hij dan ook niet, hij had er immers de tijd niet voor, of nam die niet.
In die tijd droeg hij lange haren en meer nog kleurde hij zijn werkelijkheid in met toen al tijdloos leven. Voor de vuist weg ging dat toen, ongedwongen, tijd hinderde hem niet. Niets stoorde trouwens in die dagen, je was overal op tegen, dat was genoeg. Zo stoorde ook de tijd niet die verstreek tot bleek dat die verstreken was. Hij was wat blijven steken, zeg achter gebleven, ging zogezegd niet met z'n tijd mee. Maar dat deerde hem niet, had er geen notie van en ook de tijd niet voor.
Er verschenen ook weleens tijden van tegenspoed, soms aangekondigd, soms ook onaangekondigd. Bijvoorbeeld via een wachttoren of een collectebus op straat. Hij struikelde er zelfs weleens over, wanneer ze bedelend trekharmonica spelend bij de buurtsuper verschenen. Dan dacht hij verrek, het zit hen niet mee, ze zijn de tijd kwijt om in te leven. Hij hielp ze dan ook soms ternauwernood op dreef. Dat kostte hem moeite noch tijd, dat laatste had hij immers toch niet bij de hand en kon het dus ook niet geven.
Iedereen gaf of leende, vergunde met een mooi woord, hem weleens tijd; "neem de tijd maar even". Dat deed hij dus geregeld. Wat? Nou gewoon de gekregen tijd ervan nemen. Het leidde altijd tot niets, hij had ook daar domweg de tijd niet voor. Sterker nog, begreep niet eens hoe je die tijd van de (toen nog) analoge wijzerplaat kon nemen. Hij zat vast, die tijd althans. Alles wees er op hoe uren verstreken. Soms zelfs werden de dagen daarop genummerd weergegeven. Hij raakte er de tel bij kwijt. Het klopte niet met zijn beleven. Zelfs niet toen het later digitaal werd weergegeven had hij er geen boodschap. Toegegeven het ging wel meer geruisloos aan hem voorbij.
Alles versnelde nadien hevig. Iedereen raakte meer gehaast in voortleven. Men werd geleefd, had eveneens geen tijd meer. Iedereen ging meer en meer op hem gelijken. Hij werd eventjes zelfs icoon. Men nam de spaarzame tijd die restte er even van om hem te volgen. De 'tijdloze' werd hij. Men dweepte met zijn ongedwongen tijdloos bestaansrecht. Al was hij niet van deze tijd deerde men dat niet aan hem. Eventjes stoorde niemand zich daar aan, maar het moest niet teveel tijd in beslag nemen, want die had men niet. Hij ook niet, maar om andere redenen, uiteraard.
Uiteindelijk was ook zijn tijd op die hij nooit bezeten had. Anderen wel, vrijwel iedereen was inmiddels bezeten van tijd. Alles werd geagendeerd in tijd die niemand had. Niemand bezat nog ern moment van tijd om ergens aan te besteden. Zelfs niet kon er beetje tijd gevonden worden toen hij verdween. Achteraf bezien lijkt het wel of met hem vadertje tijd is overleden. Maar dat kan natuurlijk niet. Want hij had daar immers geen tijd voor gehad om voor te leven. Hij wad immers iemand van voor zijn tijd (die is geweest.)
09 november 2011
In den beginne
In zwart gehulde tonen gaan gedempt aan mij voorbij. Licht sterft uit wanneer er naar wordt gekeken. Heimelijkheid is omhulling voor vandaag. Te weten valt zwaar als een steen te water, verstoord met denkrimpels het gelaat. Wachtaf met een regelmaat van verzadigde dauw verhangen takken tikt druppelsgewijs maar op deze kleine schaal zeer helder af.
De hele wereld is dan ook een gedempte gracht, vaag maar hard met wat eens stroomde, stinkend gelijk een open riool. Daar is nu vredig tot straatweg verheven het plaveisel waarover uit het niets een razende voorbijganger opduikt en even snel, of sneller zelfs weer verdwijnt. Opgenomen in deze vergetelheid toonde dit grauw postuur zich mij zijn duister verleden. Ik schrok daarop toen bleek dat zijn oogopslag een spiegel bleek te zijn waarin ik keek.
Weerschijnend als in tegenlicht een bos op een uitgeholde zandweg in een diep karrenspoor de peilloosheid van de bomen daarin weergeeft was zijn vochtig hoornvlies af te lezen. Terwijl ik in dit voortschreidend inzicht binnengleed door schreven in fracties van gebroken zijn. En was verstomd daarin te lezen was. In rond uitdijende kringen. Alles doofde snel weer weg, het beeld veranderend bij mij achterlatend. Van een ongekende grauwheid als van het opgewoelde en verstoorde water dat glad weerstreek en niets meer terug gaf.
Mij omgaf de echo van de voortgaande pas tegen de stijl opgetrokken gevels. Pakhuizen zonder enige betekenis, namen bezit van mij, in een totaal veranderde lotsbeschikking. Doortrokken krochten van tochtende ruimten leeggehaalde waarheden echoode mijn naam.
Voetstoots ben ik binnen getreden onder vaal schijnsel vol vermoedens die vage schaduwen vooruit wierpen op vervulde zij hun ongeschreven plicht aan mij.
....
28 september 2011
Naar Zijn natuur, de taxonometrist
Triest is wel dat deze doelenden in Zijn natuur uit het paradijs van ooit ontsnapt niet in Hem geloven en het willen doen met eigen spinsels
over de evolutietheorie, het eeuwig leven terzijde schuiven als waanidee en alles uitvlooien tot een naam.
Het is #god swonder dat Christiaan het oog herschiep om zijn oogappel beter te laten kijken door micros en skopein te combineren in glaswerk
waardaardoor nu een paar desolate kijkers turen in facetogen van iets onooglijk kleins
dat gelijk een engel gevleugeld het leven slijt aldanniet ontdekt door de overige schepselen van Zijn hand ontsnapte bouwwerkjes
Kunstwerkjes die Zijn vlees en bloed nu primitief nabootsen in blik gegoten brandstofpompen die krassen aan het hemelsdek met uitlaatgassen
Ze zijn overijverig, dat goddelijk nazaat van Hem, alles willen ze beter en meer nog ontzielt maken.
Ze prutsen zelfs aan nuclidezuurtjes en deeltjes sneller dan Z'n schijnheilig licht.
Alles van Zijn natuur is weerloos in hun eigen scheppingsdrift. Maar gode zei geprezen, is 't nazaat niet oppermachtig
divers en slechts een kloontje uit Adam's rib. En beziet Hij tevreden neer op 't vele onbenoembaar klein gedierte
en wat halfwazige detailisten die hun ogen savonds aan verprutsen zijn met blindstaren op deze waanzinnige veelheid
alles overheersende nietigheid die deze aardkloot beheerst. Zonder dat dat halfverzoolde mensdom weet heeft dat zij slechts onderspit zijn
dat gedolven wordt in aardse slijk terwijl nietig gemier en ander gevleugelden alle aardlagen vertegenwoordigen tot in de eeuwigheid amen.
En is God wellicht een luis die kwistig rotzooit met Zijn geslachtskenmerken onderwijl spelend in de kale schaamstreek van de mens.
Waar enkelingen zich een plaats mee in het hiernamaals verwerven door Hem te bestuderen in al Zijn goddelijke masjesteit
met atheïstisch taxoloogje spelen met hun pincetjes lustig vingerend in Zijn geslachtskenmerken omwille van de genoemde naamgeving,
wat zingevend mag heten als enige echte Jehova's getuigen
(zonder dat ze het zelfs maar willen weten in hemelse zalen vol van zaligverklaarde preparaatjes en andersoortig materiaal). Zo geschiedde!
opgespeld
04 augustus 2011
Toen
22 juli 2011
15 juli 2011
Hij zit in de bagger.
Hoewel hij nooit zal bekennen dat zij zoveel strepen heeft nalatend, dat heeft gedaan, ogen ze beide tevreden met het resultaat.
Klagen is ook geen optie, ook niet bij 25 graden Celsius vandaag. Morgen kan het regen en is het voor deze communitie te laat. Maar ook die getrooste moeite, die onverzettelijke daad van samenzijn aan de deur, dat licht erotiserend deel van samen klaarkomen met deze schanddaad van vlekken en smeer van de natuur verwijderen is hier aangepaard.
Het gras, hij droomt van beton en asfalt, moest ook nog gedaan. Dat kost alras een uur of wat van zijn bestaan. Groen en geel is het vandaag; maandag als te doen gebruikelijk het uitgelezen moment om de boel van vorige week weereens opnieuw aan kant te maken, waaronder opruimen verstaan wordt. Ieder spoor uit het verleden, zeg zeven dagen, moet gewist, dat is zeker.
Er wordt dan ook heel wat afgeleefd met z'n tweeën door die twee. Bovendien, de een doet het niet onder voor de ander waar het puinruimen betreft. Beide torsen rugzakken gesprekstof met zich mee, een ballast van decennia geleden. Van alles wat bijvoorkeur ook moet worden vergeten, maar dat doe je niet zomaar, of zo gauw.
Een ding is zeker meer troep gaat niet, en gaat ook niet verder met hun mee. Oud hout, versleten meubelstukken worden wekelijks van de hand gedaan, gelijk met snoeisel, maaisel en weet hebben aan elkaar. Nooit is zwijgen zo vanzelfsprekend als bij dat paar. Dat eeuwig groeiend gewas dat ten hemele neigt moet de kop worden gesnoeid. Dit aldus haar wijze spreuk nu kan het nog, morgen is het gelet onze leeftijd misschien te laat. Ze zijn al met al drukdoende met de toekomst op z'n plaats te zetten met deze bijna onverzettelijke daad, de natuur daarmee naar de hand, hun hand, te zetten van dit in potentie ouder echtpaar.
13 juli 2011
08 juli 2011
28 juni 2011
Bijzonnen
De derde, ook al met een sterk accent, maakt het zicht compleet met een compliment; dat het hier wel vaker prachtig is. Maar bijzonnen, al hebben ze veel gezien van dit hemelrijk, bijzonnen niet. De eerste duidde op wat vlekjes in een veelkleur aan weerszijde van de zon.
Het verbaasde de andere twee niets dat regenbogen zo onopvallend blijven; je kunt niet alles willen zien. Daarbij het doet niets af aan ons gezichtsvermogen; wat uitstekend is. Het is meer een feitje weten waar je opmerkzaam op moet worden gemaakt. Zo sprak de timmerman. De andere beaamde tientallen jaren zonder bijzonnen had hen niet veel armer gemaakt. Het was vandaag warm genoeg, ook zonder extra zonnen. De eerste weer in een verweer, bijzonnen, even als andere regenbogen geven geen warmte af.
Kijk dat bedoel ik nou, je moet niet alles weten om te weten wat er allemaal bestaat. Dit was de tweede man die wat vlezig sprak. Het verveelt mij nooit om niets te weten wat ik zie. De ander knikte wat uit het lood geslagen en vervolgde het betoog met op het oog een stralende zonsondergang, deze dag geeft brood op de plank die ik zelden mis heb geslagen met de kost verdienen op het hooge land.
De eerste keek verveeld, hier was geen eer aan te behalen. Hij voelde het schouderophalen van de andere twee als een belediging aan het adres van het gebroken licht. Het werd er al met al niet mooier op dat die bijzonnen verbleekte.
Wat restte was een vale gloed van de eerder stralende dag waarop dertig graden gemeten was. Kijk, dat is wel bijzonder voor de tijd van het jaar, beaamde de tweede en de derde man. Door een zon verkregen. Morgen wordt het misschien weer noodweer, waarschuwde zij beide. Met wat ze op het acht uur journaal vernomen hadden, van de weerman, die ook wel vreemde dingen zag op foto's, beaamde dat je er oog voor moet hebben, of niets anders te doen.
27 juni 2011
Een oma op een verlate zomeravond vroeg
Ik was ongelukkig in die dagen, gewoon met dagelijks leed behept van allerdaagse lichamelijk heden en tekorten op de bank. Of, tenminste geen betalingsachtertoestanden, maar slechte kredietwaardigheid, iets vergelijkbaars met mijn gezondheid.
Haar gelaatstrekken bevestigde mijn ongeval om haar terloops te vragen mijn helpende hand hulpbehoevend te aanvaarden, hetgeen zij terstond deed. Althans zij stak een knuist, tergrote van een moordwapen voor mollen, mij toe. Greep, terwijl ik stond toe te kijken, mijn pianovingers en vroeg waaruit die hulp dan wel bestond; waar zij niet om vroeg. Ik dacht gewoon, oude mensen ( ik ben zelf niet jong, dus oud is respectabel oud) dien je de hand te reiken, symbolisch, desnoods omwille van nooddruftigheid, bijna melijwekkend dus, zij genoot van mijn ontoereikendheid. En trok mij bijkans onderste boven op haar geurpaleis van vis doortrokken luchten. Ik had moeten vluchten in plaats van gelaten blijven staan. Het zijn garnalen trouwens, corrigeerde zij streng, alsof gedachtenlezen echt bestond. Het stonk, hoedanook naar iets rottigs dat mensen uit zee halen en meestal als lekkernij verschansen achter hun openbaar kunstgebit dat zo uitstekend kleppert op hogere leeftijd. Een soort nokkenas uit een versleten motorblok dat weigert de geest te geven om welke reden dan ook....
19 juni 2011
In aanbouw
Het deugde niet om dagelijks alleen maar moleculen te kraken tot ionen en massaspectrogrammen, terwijl m'n eigen hersenpan de weelde van niets doen niet kon verdragen. Zelfs niet tegen betaling.
We waren milieuvriendelijk in die dagen, autorijden deed je niet, je pakte gewoon de fiets. De dagelijks tocht (per fiets met schop en schoffel, naar het nog niet strak begrensde kavel zavel van een oude zeebodem, wat ook onder een decennia lang zoet meer had gelegen, was goed te verdragen. Er kwam zoveel in mij op, dat met warse bewegingen gewied kon worden. Dat de avonden gedachteloos verstreken was geen punt, tot groot genoegen van de konijnen die de sla ervan kwamen eten.
Alles gedeidde of hield zich gedeisd die dagen, het leven werd beschreven in een straal van luttele kilometers rond een uit beton opgetrokken ruimte, die volgens de toen geldende regels woning mocht heten. Naar het noorden trof ik anderhalve kilometer verderop de warmoeshof en naar het zuiden, minder dan twee kilometer, een werkgever, die alles accepteerde zolang ik maar aanwezigheid lijfelijk beleed.
Jaren werden glad gestreken in een stacatto van een metronoom dat tikt tegen het hoorn- en trommelvlies en m'n geweten. De buurman was een crimineel, de andere handelaar in geestrijk vocht. De laatste, vader van twee kinderen ( net als ik) had een woonkamerwand waarop een beukenbos stond uitgebeeld. Hij kwam dan ook nooit buiten. De andere buurman was nooit thuis, hij voer, was het verhaal. Maar, na later bleek, zat het wel snor met hem achter traliewerk met proefverlof.
Toen kwamen er ook woorden door de muur en hanen in de tuin. En nog meer geluid dan de nacht verdragen kon. Hij maakte zich sterk in een man op man gevecht met weer en andere buurman, zoop zich klem en verdween in een container. Dagen later is hij, vanwege de lucht, eruit gevist en als nog begraven. De buurvrouw, zijn geliefde, zo nu en dan, heeft die zomer segrijnslakken kapot getrapt uit woede, of omdat haar begonia's werden aangevreten. Om het even leed dat werd geleden. Ook zij is aan kanker dood gegaan. Haar huis werd in beslag genomen door jonge Surinamers. Zij, met kind was wel ok. Hij dealde bij het leven. Zij trok niet meer bij hem in. Dus nam hij wat vrienden in huis, verstookte de houten vloer die winter bij gebrek aan beter op het beton. De politie heeft ook hem afgevoerd. Nadien werd het rustig met een alleen staande moeder, ObOMmer (onbewust ongehuwde moeder)
Een overbuurvrouw, welgevormd in die dagen, trok de aandacht met vragen over mijn aquariumbak. Het was heel gewoon in die dagen om vissen uit een zuidamerikaans tropisch regenwoud samen met wat andere baarsjes uit Afrika in een goed doorlichtte ruimte onder te brengen. Zij was daar wel benieuwd naar. Haar man was judoka kampioen, werd mij aangegeven. Ik geloofde haar oprecht. We zaten alleen samen voor de ruit te kijken toen verder, op de honden na die ze ook streelde, niemand thuis was. Naast uitvissen naar polygamie bij vissen, ook wel stiekem overspel geheten, vroeg ze of trouw zijn vreemdgaan kan betekenen. Ik had geen idee. Het viel tegen, nadien heeft ze mij nooit meer nagekeken.
Het moest er maar eens van komen dat een kotje, zeg tweede huis, werd getimmerd op de moestuin, voor tuingereedschap en andere rommel die niet thuis hoorden in vier persoons huishouden. Daar paste ook goed een gedachtenwereld bij die rust zocht in eenzaamheid of om te schuilen bij regen, beide om het even. De belastingdienst had, onder andere van mijn geld, een peperduur computersysteem aangeschaft. Voor 1982 een progressieve daad. Alleen de omvang van dat apparaat al bracht heel wat verhuizers in beweging. De kratten, waarin die elektronica verpakt zat, was van palmhout. Als ik voor vervoer zorg droeg mocht ik het afvoeren. Dat werd dus een optrekje dat ik onder luid protest van medetuinders ( een schande, horizonvervuiling en dergelijke) optrok, gewoon los op stoeptegels en flinke spijkers, wat bitume op het dak, meer niet. De wanden ademden hetgeen goed was tegen roest en rot en uien die daar konden drogen.
Ook hier, op deze moestuin, ik stelde me erbij voor om het complex warmoezery te dopen wat unaniem werd afgewezen op grond van de illusie dat onkruid mag, waren meerdere buren. Allerlei kunnen was goed vertegenwoordigt, gescheiden vaders ( ja, toen al werden huwelijken opgebroken), overspannen vertegenwoordigers (die feitelijk geen tijd hadden voor een tuintje), mannen die hun gezin ontvluchtten, fanatici die dachten (op honderd vierkante meter met niet langs chemische weg verkregen bemesting- of bestrijdingsmiddelen bewerkte grond) de wereld te redden van onder andere de ondergang, vrouwen die aan emancipatie deden (uitgeraasde dolle Mina's ), jong gehuwden, waaronder ik, die zo verantwoord bijdroegen aan verantwoord eten voor het kroost en het gezinsbudget ( het spaarde al gauw een gulden of wat aan levensmiddelen uit per maand).
Iedereen had opvattingen in die dagen, de computer bestond nog niet als vrije tijdsbesteding dus tijd zat om daarover te kissebissen. Eentje vond een fruitgaard uit, de ander rozenhofje of gewoon kleinfruit leuk voor de kinderen. Ook groententeelt kwam voor. Daartoe en om andere redenen werden collectief karrenvrachten koeienpoep ingekocht en uitgereden (een kruiwagentje per tien vierkante meter, het bestuur zag handhavend toe).
Ik verkoos de zondag ochtenden (geleerd godvruchtig te zijn in kerkelijk verband in jongerjaren was dit ritme niet ongewoon) om op godsschepping rond te zwalken en allerlei grondwerk te verzetten wat gezegend gewas opbracht. God was immers overal, ik was heilig overtuigd, met name op dit aardse paradijs. Ik zag hem zelfs in de regendruppel bungelen aan de giesse wilderman (een boom met huwelijkstrouw qua vruchtbeginselen).
Ook hier, op dit paradisum nobelium, was de vrouw aanwezig indachtig velen mannen. Ze was gelijk mij begaan met ochtendstond en goud in de mond op hoofdzakelijk zondagmorgens. Merels waren verder de enige luidruchtige kerels, dus ik had geldingsdrang in scheppen van mijn Adams gevoel "alleen op aarde" in deze tuin. Zij leek niet op Eva toen ze over de meidoornhaag hing. De rust doorbrekend die de roodborst tjielpte vroeg zij op de manaf wat ik deed. Uitpoten, enzo. Heb zelfs wat sla over. Dat was welkom. Zo ook haar vrijpostig onderkomen op mijn tuintje. Ze had een emmer ter hand en rouwranden, wat passend was in deze contreien. Een T shirt kleedde haar af. Gebukt verried ze onbeteugeld ook haar boezem en een bloemetjes onderbroek. Ik vergiste me niet, kort gerokt, er waren zelfs aardbeien afgebeeld. Het oogsten kan beginnen, sprak zij van onder de rode bessen. Waar is de sla? O, daar op het zaaibed, bij de bonen. Op de vraag of ze ze zelfs wil uitsteken, was haar antwoord kort; uitstekend. Ik begroef m'n handen in m'n zakken en keek ongedwongen toe hoe zaailingen in haar emmer verdwenen. Geknield, eerbiedig bijna, was ik in de bonen bezig even later. Zij wat verder al verdween weer uit m'n leven. Ik was kuis gebleven, daar op mijn hofje wel te vree, jaren oogstend tot het ging vervelen en trouwboekje werd ingeleverd was er groente zat in huis. Ik verwilderde wat alleen in poëzie enzo is het gebleven tot toen toe. Nu is anders ook nog steeds vers op de lever een warmoesje in mijn leven op een andere plaats op deze lappendeken van het bestaan.
17 juni 2011
Zonsondergang
met de noodzaak, de noodzaak van 't bestaan.
En als ik daar niet mee zit, dan is de rede daartoe helemaal weg.
Nu zit ik nog al eens, dat scheelt, dus zonder noodzaak. Noodzakelijkerwijs is dan dus de noodzaak weg. Toch blijft de prangende vraag van het bestaan dan nog bestaan. Het heeft dus met andere woorden bestaansrecht om te zeggen dat ook zonder noodzaak er geen rede is.
14 juni 2011
Het was een dag
Zo'n stomme dag, waarop alles scheen
te schijnen. Alles in het blauw verdronken
ondergedompeld leek te zonnen. Niets werd
uitgezonden, gewoon loom lag te lommeren,
of gewoontegetrouw dat niet deed.
De wind viel tegen, even als de sneeuw
voor zon verdwenen regenwolken.
Men was, of juist niet, thuis gebleven,
ergens blijven steken, of halverwege
onderweg. Stilte was nu zelfs te horen,
ik zag het zelfs wegvliegen onderweg
voorbij de horizon. Wat niet zo, zo
moeilijk voor te stellen was, met verder
geluidloos leven. Er viel niet mee te leven,
iedere beweging sloeg nergens op of dood.
Doodgewoon was dan ook het enige levensteken
dat nergens opsloeg, laat staan opgeslagen werd.
Uit verveling werd geruisloos alles wel
achter de hand gehouden voor eventualiteiten of andere
rariteiten waar iemand nog een slaatje uit kon slaan.
Bijvoorbeeld door opgelicht door het leven te gaan.
Of juist de oplichter was, die met oplichten een ieder
lichter maakte met alles wat zich hier bevond.
Veel ging steeds meer vanzelf, zelfs vanzelfsprekend,
niemand dacht daar meer over na. Alles was zoals het was
beschikbaar op alle tijden, of andere tijden. Dus alles was
gewoon, of gewoonweg stomvervelend. Iedereen snapte
dat, niets bleef, alles was, en zeker niet achterwege.
Dat was dan ook geluidloos leeg, behalve dan wanneer men
wat getikt was, of ging tikken op een vreemd gerangschikt
alfabet. Waarop men lag uitgebeeld in woorden of mooier
nogal uitgedrukt was. Dat was dan wel te horen voor zover
het ook beschreven was. Iedereen was dan ook op de één
of andere manier verbonden.
Feitelijk was iedereen verwonderd,
om zo verbonden met elkaar te zijn. Net of
iedereen verwond was, zo vreselijk verbonden
met elkaar.
Was het uitgesloten om nog ongebonden
te bestaan? Dat waren immers de echt gewonden! Zij
die niet alleen niet door draad verbonden waren,
maar sterker nog, ook nog draadloos ongebonden
bestonden. Er was geen recht van spreken zonder
dit verbonden zijn. Dat werd steeds vaker klakkeloos
maar onomwonden tegen de laatste niet verbondenen
verteld. Zij waren immers in staat tot een ontbonden
staat van leven in deze verder zeer verbonden staat. Wat
uiteraard ongeschonden niet bestond zonder verwond
te raken aan het bestaan.
Dit was dus zo'n dag in ooit toen iedereen in de wolken
verbonden was met iemand, of bijna iedereen. De uitzonderling
die het waagde ongebonden zich te vertonen toen, werd verder
zonder dat hij het wist of zelfs miste afgesloten daarvan.
Vandaar uit ontstond dus dit betoog van deze onomwonderaar,
die nog van zich liet spreken
op deze stomvervelende verbonden dag. De dag
waarop niets vanzelfsprekend meer in leven was
anders dan digitaal weergegeven.
11 juni 2011
De Japanse tuin. II (en nog één Albert kuip)
Alles wordt gestaafd aan tijd en werkelijkheid. Er zijn zelfs momenten dat hij zich op een zeer warme dag verleiden laat. Dat was vorig jaar, hoog zomer, dat een imker hem wees op dracht. Drachtplanten, een gewas voor bijenteelt. Zijn maairegime zou daar veel leed veroorzaken aan het bijenvolk wanneer te vroeg de klaver uit het gazonnetje het moest gaan ontgelden door zijn grasmachien.
Hij was ontroerd dat door zijn welwillendheid het volkje met vlijt zijn tuin aandeed. En hij sprak aldus, kijk dit zijn vrouwen van Dirk, de imker, die hier de honing halen uit mijn klaverveld. Er zitten zelfs hommels bij, sprak hij met enige vervoering in zijn verder weerbarstige stem.
De beraadslaging over wel en wee van de imkerij vond eerder in de schaduw plaats tegen het huis waar hij werd groot gebracht. Daar kijkend over zijn bloemenwei heeft hij van bij en bloem vernomen. Imiddels ruim de zestig al gepasseerd, toch een stevig onderricht genoten van hoe of het er in het dagelijks leven toegaat.
Achterom schoffelde hij verwoed diezelfde dag voor de zoveelste keer zijn naakte akkertje bloot.
Zwart moest de grond blaken, vrij van enig kruid. Wieden is perslot een weldaad voor deze ooit begroeide moestuin, zijn moes haar tuin.
Die vrouw, waarvan hij vertelde dat ze van dit huis uit was heen gegaan, was de laatste die de groenteteelt daarop die dode akker pleegde.
Communiceren over die verleden tijd doet hij niet, wat geweest, is is geweest; daar proat tu nie meer oover. Zoiets maar dan nog steviger aangezet zijn levensfilosofie. Terugkijken doe je alleen maar in z'n achteruit. Bijvoorbeeld in zijn 2 tak automobiel van 45 kilometer per uur, hooguit, maar snel genoeg voor hem.
Het ritme van de eenzaamheid tikt traag door de wind bewogen in de zendmast achter zijn huis van daaruit werd in vroeger jaren de radio golfbreker uitgezonden. Althans die ambitie staat op een bordje achter de voorruit. Het was het precomputer tijdperk toen bakkies nog het gespreksonderwerp van de dag waren voor menig trucker, zeiler en uiteraard hij met zijn motorboot. Die schuit waarmee hij jaarlijks het voor en na seizoen mee afsluit met op het droge leggen. Hij is daar stil bij blijven staan toen digitaal gesproken de IT een plaagvorm werd.
Het gaat altijd over natuur in zeker verband. Dat zijn dus versvormpjes op z'n Japans waar hij geen notie aan nam maar doodleuk als een onbeschreven wet toepast op zijn allerdaagse leven. Vijf dagen in de week van zeven op een veldje van zeg vijf meter. Daar ligt de tijd uitgetekend vast op sneeuwklokjes die van zich laten spreken. Jaarlijks, de enige bloeimomenten in zijn leven, maar nu wel verrijkt met een gekregen potje klaverhoning uit eigen tuin.
10 juni 2011
De Japanse tuin. I (één Albert kuip)
Spreekt alles per definitie onverstaanbaar uit. Het moet een dialect zijn, of iets dat daar op lijkt.
Z'n huisje, op een oude dijk pal achter zijn terpdorp, heeft veel weg van een paupersparadijs, een zijingang als voordeur die overal lak aan had, een achterdeur die toegang geeft tot een ander kot. Zijn tuintjes, rondom maagdelijk zwart de seizoenen door, maken het leven onbederfelijk vlak.
Hij zegt zo ook gedag.
Iets te langgerekt met oe en aa waarachter aan een keelklank schuil gaat.
Gronings op z'n smalst, een streep beton- grint en een opgemetseld hekwerk begrenst zijn werelddeel. Daarin hervindt hij zijn levensdoel in dagelijks werk. Ooit had hij de breedte van een stootband afgedragen aan het algemeen belang wat deze gemeenschap hechtte aan net tegelwerk, een stevig afgepaalde stoep waarover hij de septer zwaait, gelijk een rentmeester de paardenstal.
Sporen wissen maakt hem tot koning van deze werkelijkheid. Een grashark, Gamma kwaliteit, wordt erbij gesleept. Telkens wanneer ik hem in de ochtend passeer beziet hij mij door berookt gordijn. Sleept hij dit werktuig uit zijn kast. Dan komt de nauwgezetheid van zijn geest goed van pas. Hij wenst zich bij iedere streek door't grint, waarmee hij haar sporen wist, mijn hond het graf in dat hij voor zich ziet. De maat waarin hij strijkt hervindt een ritme in rechtlijnigheid in aangeharkt zijn.
Door weer en wind heeft hij zijn ouderlijk huis bewoond. Geen dag voorbij of hij kweet zich aan het stempelkussen van zijn aanwezigheid, een patchwork lapje aarde waarop hij wis en zeker ook eens sterft. Maar nu nog niet. De tijd die dringt en zijn schuit, die 's winters op z'n erf is neergezet, moet weer het water in. Al was het maar om rond de herfst het steven weer de kade op de duwen, en de schuit het droge op de stuwen. Dit ritme is één van zijn duidelijkheden in dit leven die houvast geven aan het bestaan. Gevaren, geenszins, die boot dient het deinen met wat maten aan de kade van de oude haven nabij spoorzicht. Iedere windrichting hebben ze wellicht een naam gegeven met de golfjes die knabbelen aan dit bestaansrecht.
Het overleven in zijn maatkostuum van hard rood steen, gestapeld tot er vensters zijn te zien, een eeuwig brandend kerstboompje daar uitgestald aan Jezus mag weten wiens herinnering, en verder, hoger stapelen weer tot aan de goot, de pannen en het wolfsend op z'n hoogst, dat houdt hem droog. Hij leeft daarvoor, nu wel vooruit; hij leeft daardoor. Een stem, de Zijne, stuurde hij eens de ether in. Een zendmast, huizenhoog, torend nu nog boven zijn woonstad uit. Maar de omroep is monddood, onduidelijk door welk een noodweer hij is verstomd. De zender is in ieder geval dood.
08 juni 2011
De FeBo
Zij hield mij staande, ook daaraan.
Het komt door vocht, met zwaar accent.
We bakken ze door en door, bruin. Kalm, ik heb de tijd,
althans ik neem het ervan. En in een adem daaraan
toegevoegd, vroeg ik hem; waar vandaan?
Egypte, 20 jaar. Zo! En? Heimwee, nu de boel
daar aan het veranderen is? Nee, helemaal niet,
in bijna smetteloos Nederlands, de prijs
€3,80 "met". Ok, ik neem 't mee. Nee,
mijn ouders komen wel eens per jaar. 't is kil
in dit klimaat, zelfs in de zomer zijn winterjassen
nog te koud hier. Maar daar liggen ze zwaar onder vuur.
Ik blijf hier, eigen baas en eigen geloof, ' t is goed
zo. Maar oude bomen bewortelen slecht, zelfs op goede grond,
hij is 89. Maar komt voor zichzelf en mijn moeder
goed op en rond. De voorzieningen zijn slecht,
maar het is ook hun land. Ja, zelfs zonder Moebarak,
klaart het niet, blijft de lente nog wat achter
bij de hete zomer voor ons. Hij glimlachte
toen ik ook nog zei, inderdaad al 2500 jaar
zitten jullie christenen al daar, nakomelingen
van Mozes, toch. Jij weet er alles van. Ik dacht,
verdomde westerling. Zelfs in zijn zaak de halve waarheid
weer, ik weer! Hij deed terloops een schep of twee extra
in m'n zak, 't is goed. Tot de volgende keer.
Zij, Aziaat staarde me verwonderd na. Slecht
voor me hart, maar beter hier dan daar.
31 mei 2011
Iets dat je terug zet is altijd van plaats veranderd
Ha bé essen zijn blijvende gevelde bomen uit een kaal ingerichte straat. Verlichting op de hoeken waar je af kon slaan. Of zoal bekeken af kon gaan. Punten in het leven, waar nog richting gegeven moest worden, waar 'jij' voor stond. Ik ook werd schoolverlater, beter: verrader van de leerplicht.
Gelabeld onbenul, catagorie B, twijfel gevallen tussen leervermogen of handige kluns. Geen van beide dus. Dus werd voor mij gekozen; dat absoluut geen prè was. Want wat te doen met iemand die wel, niets deed, aan van alles leed en verzuim met hoofdletters schreef. Meisjes kozen maagdelijk voor verschillende academia, iets (met later door vertaald) maagdelijke bijen was, of typisch, meisjes misschien alleen wel beter scholen ook wel maagden burchten genoemd. Dat was kaf gelijk de knapen ambachtelijk, in het ergste geval, of gemengd dubbel anders iets uitgebreids lager-, of nog beter middelbaar (gelezen als middelmatig) onderwijs. Ik was niet wijs, hield van de afwezigheid en restte dus een noest bestaan tot lood gieten. Dat gaf waterdichte garantie naast tucht tot spijbelen, wat veel leervermogen opleverde. In ieder geval om te weten hoe op jezelf aangewezen niets op school te leren is.
28 mei 2011
11 mei 2011
] Narrowmind
Iedere bocht komt vanuit een omzoomde lettergreep,
waar men welbespraakt accenten heeft gelegd, in plaats van klinkers.
Het loopt dan ook heerlijk zacht, in voorgeschreven sporen.
Alles gaat op rolletjes zijn gang, gelijk een fluisterdicht in woorden.
Zo voor mij uit, nog maagdelijk wit, ontvouwd zich kersenbloesem.
Daarop drapeer ik mijn pennenvruchten, ze rijpen wel onderweg.
Het is bij het neerschrijven nog vochtig dauw, eenvoudig weer uitwisbaar.
Mijn schoorvoetend schreiden door de bladen gras laten uitgeschudde halmen na.
Sporen die ik voor even, met mijn gedachten, uittrok voor ze werden achtergelaten.
De eeuwigheid van ochtendnevelvelden vervlieten naar mate ik dit helder zie.
De inkt droogt sneller bij het klimmen van de zon, boven de boomgrenzen
van mijn denken. Alles wordt daar boven, naar de middag toe,
altijd veel harder uitgedrukt dan in de morgen is beschreven. Daar
ligt het einde van de pennenstreek, waar zoveel over wordt geschreven.
Het droogt te snel op, ik zie de laatste flarden fantasie nog
daarin vervluchten. Het wordt er allemaal wel zonovergoten van, maar
de leesbaarheid van aren is eruit verdwenen.
Nog slechts een vervagend spoor van mijmeringen liep daar tussendoor,
een zandweggetje zo potlooddun weergegeven indrukken.
De pennenstreek bleek uitwisbaar, nog slechts een herinnering, een bijlage
in een boek over een landgoed dat vergeten bleek. Zoals je weleens een oude
landkaart daarin treft, prachtig gedetailleerd, maar niet meer weet waar of dat ligt.
Met teveel voortrazende gedachten over snelwegen doorsneden
was er geen tijd meer om het goed uit te lezen. Sommigen delen
zijn ondergelopen door teveel gemorste inkt, andere stukken afgesneden,
onleesbaar verknipt door schrijvers die de verkeerde weg uitschreven of ezelsoren achterlieten.
Maar met mijn ogen dicht zit ik zo nu en dan hier toch
in de onaangeroerde pennenstreek. Als voor een klaterende beek
hoor ik de woorden kiezelen in een onderstroom van weten.
Ergens onaantastbaar worden deze zin daarin weer herschreven.
Ruizend in de weerschijn van de kronen van het overdadig licht
dat reflecteert. Op meanderend water dat de pennenstreek ooit,
in mijn beekbedding van de verbeelding beschreven, achterliet.
--
R
05 mei 2011
Alter ego.
Ik was juist van plan het op te richten toen het al opgeheven was.
Het viel wat tegen om te leven, met een opgeheven hoofd.
Alsof de romp het einde van de wereld betrof met niets daarop.
Zonder kop, zelfs geen kans tot oprichten, is een strop.
Maar zelfs "daarin" is het zonder hoofd niet meer te doen.
Het is inderdaad vreemd gegaan, dat hoofd dat ergens meespeelde. Een spiegelbeeld, zo'n een waar geregeld in gekeken werd, om te bezien 'of hoe't stond, viel tegen. Toen brak de vervaging op, een mist, beslagen ruit, iets dat het opgeheven hoofd onttrok aan de werkelijkheid. Als in de wolken gelijk bleef het opgeheven maar mistte enige helderheid. Als uit het zicht onttrokken gelijk, zo vaag verdween het in een deken van mist. Je mistte het na verloop van tijd niet eens, dagelijks na het douchen gelijk was het spiegelbeeld een schimmig aftreksel van het opgeheven hoofd.
Ik heb me oren er maar na laten hangen. Vooral, toen al te laat, niemand luisterde naar mijn op te heffen hoofd, alsof er een verkeersknooppunt werd opgeheven haalde men slechts opgelucht adem, zoals wel vaker bij verdwijnende knelpunten geschiet. De pijn van opheffen zat/zit me dan ook tussen de oren. Hoewel, alweer vreemd genoeg, ik die juist met een opgeheven hoofd moest/ moet ontberen.
Ook kopzorgen ontbraken, hoewel het besef
zonder denkvermogen te moeten leven,
wel weer zorgen baart. Ook haar baart het geen zorgen meer.
Er valt niets te zien laat staan te scheren, dus zit ik daar niet mee.
Omdat ik nooit hinder van hoofdpijn had, heb ik dat nu ook niet als fantoom.
Het steekt natuurlijk wel om nooit meer met kop ergens boven uit te steken.
Maar ook daar staat tegen over dat een kop van jut ook uit te sluiten valt.
Niemand die mij nog onder ogen komt, met mijn opgeheven hoofd
of mij op mijn blauwe ogen gelooft. Zelf ben ik ziende blind,sprakeloos
en nooit meer van de tongriem gesneden. Een mond om na te spreken of
eentje vol van tanden zit er niet meer in, met een opgeheven hoofd.
Te voeden is hij evenmin zo stom geslagen als ik ben. Kussen is
als zoenen, of iets daar tussen in, uit den boze met een opgeheven hoofd.
Ik leg me daarbij neer, laat niet het hoofd er maar na hangen, maar gewoon...
wat je als kip zonder kop ook zou doen in dit geval is kakelbont gaan lopen
rennen in het rond. Even als mijn landgenoten met hun kop vol zorgen,
onderscheid ik me daar in, met mijn opgeheven hoofd. Het is een hoofdzaak
om te beseffen dat, gelijk een leeghoofd daarin, ik ben. Wat mijn doelloos leven
wel weer een extra dimensie geeft. Bovenal die niet opgeheven hoofden uit torn ik, ben ik opvallend genoeg een verschijnsel, dat zijn hoofd nergens meer over breekt en losbollig voort leeft. Zij het zonder spiegelbeeld waarin ik eerder zo gaarne naar mezelf uitkeek.
24 april 2011
Ademnemend
Toen bleek dat lijntrekken geen zin had. Het brak, zoals met gemak
wel vaker lijntjes breken die getrokken werden, af. Ik lag luchthappend
op mijn zij, te snakken naar juist die lucht die mij ontbrak. De boom sprak
ook in het luchtledige; "wie hangt er aan mijn tak?" geen benul, hield ik vol,
men bladert wel eens vaker, of zingt in koor, naar het schijnt het hoogste lied, al bungelend.
Desnoods de wind, die welgezind, hier wat van in beweging zet. Maar geenszins
was hier sprake van opzet in het spel. Het spel, gespeld in woorden, speelt geen rol
van betekenis, bij zo'n snode daad van onvermogen,
waarmee gezegd is dat de zwaartekracht boekdelen voor zichzelf mompelend uitspreekt.
-
R
23 april 2011
Geborgen
Hij verslikte zich, zij stikte daar toen ook bijna in. Hoe goed bevallen ook, het beviel hen niet. De tijd verstreek, de afgemeten ruimte die aarde heette deed daar aan mee, en draaide door. Naar het scheen, de zon, greep niet in maar begreep ook niet wat in dit licht ingrijpen had te betekenen, behalve dat het ingrijpend moet zijn. Met name het te weten dat heet teveel te verdragen valt. Men, hij, zij en de zon, tekenden dan ook dit verdrag niet, hoeveel veelvoud dat ook zou betekenen. Ze wisten allen: de zonnewijzer valt altijd naar het schijnt uitstekend uit te lezen op het fenomeen dat onbegrepen tijdgeest heet. Iets dat ook iets met moederaarde deed, behalve uiteraard bevallen. Hier was, mits voldoende tijd in acht genomen werd, op één soort na, voor moederaarde wel mee rond te komen. Immers haar nazaten kwamen, al dan niet welgevallig één voor één, maar verdwenen ook weer naar het scheen onderhuids ergens bij haar. Daar leefden velen in herinnering als onderdeel van aardkorst, iets dat onverteerbaar bleek.
Maar de tijd heelt alle wonden, ook die van haar, al leek het onuitputtelijk. Haar kroost gaf energie aan nieuwelingen, telgen van haar nageslacht. Ze brandde alles gewoon op. Heel haar fotografisch geheugen werd een leugen als schaarste goed. De tijd zal het hen dan ook leren hoe het met haar verder moet. Ze verteerd ondertussen in rap tempo voor zover de maan en zon daar hun licht nog op wensen te werpen waren de dagen geteld.
Op een zekere dag sprak de tijdgeest het niet meer aan, hij die anders altijd welgevallig was, sprak; het is op. Alles is niets meer, en zeker de zoete koek die eerder aangenomen was. En ja, daar viel niet mee te leven, veel te uitputtend dat geslacht dat door die Adam en Eva was voortgebracht bracht het zelfs er slecht vanaf. En erger nog inmiddels uitgeput ried ook moeder aan zo langzamerhand te stoppen met die kinderen god mag weten wie dat spul op haar had bedacht. Alles bleek niet meer te voldoen zo beestachtig dat die schepselen god's hun kroon hadden overspeelt met opwerpen van antischepselen van eigen makelij. Vreemdsoortige prullaria dat nergens toe diende dan waardeloos gerief.
Hoewel vreemd genoeg alleen groot nazaat daar mee zat. Het kleine en het allerkleinste kon er nog ruim schoots mee uit de voeten. Niet dat tijd daarin geen rol speelde, zeker wel veelvuldig zelfs en zeer kortstondig. Voor hen was moeder aarde een onuitputtelijke bron van leven, er kwam geen einde aan, zo't leek. Vergaan was voor en na die tijd bijna eeuwig, maar ontstond ook even zo eenvoudig weer. Maar goed vader gaf de pijp aan Maarten, hoewel die ook al verdwenen was. Iemand met een sikkel scheen daar doodleuk vrolijk door te worden en seisde alles kort maar klein.
De tijd zal het leren, hoe zoiets vergaat nu mensdom is uitgestorven en niemand een verhaal vertelt. Eigenlijk omdat iedereen die op moedeaarde leeft vanzelfsprekend zelf leeft, desnoods met stomheid geslagen. Hoewel menig vogel het tegendeel spreekt, die raken niet uitgefloten. Ook zij die niets plannen planten zich lustig voort alsof niets uitgestorven is. Kleine wezens vraten zich suf aan al dat groen, of aan elkaar je kon er menselijkerwijs geen touw aan vast knopen, hoe zonder te vergaan deze plaagvormen zo constant op elkaar terend voortwoekerend in de tijd bemeten konden voortbestaan. Mama was een onuitputtelijk bron van leven weer gebleken, die samen met papa paarde of het een lieve lust was..
22 april 2011
Altijd alles gelegen laten liggen
Bukken om dat gewurm daarin te aanschouwen dat lichtloos maar lichtelijk overdreven gewichtloos daar het leven gaat. Het gaat immers overleven. Waaruit één over is geschrapt. Ik sta paf dat zoveel is gelegen bovenop mijn bodemloos bestaan. Het is bijvoorbeeld een onderkomen van mijn ouders, hun laatste rustplaats, mits de gemeenschap het inmiddels al niet uit kostenoverwegingen of gebrek aan ruimtebeslag geruimd heeft. Daar dus, waar je zonder moeite bewijslast vindt van tot op het bot uitgemergelde waarheden, daar tref je mij op dit moment. Niet ontdaan, in tegendeel; opgewekt als een net geborene, zat ik nog in de schoot van moeder aarde. Zij genoot, en ik ook, van het uitzicht dat ze bood. Samen stonden wij dus aan het prilste begin van het ontstaan, niet menswaardig maar eerbiedig bestaan. Nietig oogt het, niettemin. Alles wat het daglicht niet kan verdragen is daarin aanwezig. Het oog, zoals gezegd wurmachtig, mede door gespit aantoonbaar leven.......
19 april 2011
Relax inn
bevestigen in hun aanwezigzijn.
De lucht neemt nieuwe dimensies aan in bijgeluiden die als volwaardige
bijzinnen worden uitgeblazen. Even als het alom borrelen en blazen
schept deze pneumatiek het sfeerbeeld vanuit de aquariastiek.
Volwaardig ademhalingskundig op dit vakgebied zijn de inhalers (op z'n
Engels uitgesproken( wonderdokters op dit adembenemend vakgebied.
De blauwe lucht kan daar niet tegen op, nee sterker nog, gaat achter
glas gebukt ronduit vervelen. Niets kan opwegen tegen uitzicht op een
CT scan. Zelfs kersenbloesem moet het afleggen bij al die
rondstrompelende bejaarden door het park.
Het uitzicht is tevens genietbaar door de ondergaande zon van
gisteravond een waar feest voor een ooit triomfantelijke
boerenleenbank. Maar die helaas mijn bedlegerigheid bederven in hun
zwart granieten, en dus niet te pruimen aanzien.
Er zijn hier gelukszoekers die het zuurstof in de bloedbaan meten om
de euforie van welbevinden te vieren. Sommigen daarentegen ervaren
suiker als dolle pret. Geen peil is te trekken op de hartslagen die
hief zwoegen om het ongenoegen van dit feestje rondom de longen die
het staan te begeven.
Iemand moet de zaal verlaten die in ongenoegen leefde met zichzelf.
Haatdragend schijnt hij bij volbewustzijn ter aarde besteld te zijn.
Van zijn aspecifiek klachtenpatroon is niets meer vernomen nadien.
Gebruikelijke uitgangen zijn vluchtwegen naar een naast liggend
observatorium voor intern onderzoek. Er heerst daar aanhoudend
windkracht negen, in vaktermen gesproken, mede gelet de overspanne
reacties die men daarvan opgeeft.
Doorgaans blijkt genezen niet vanzelfsprekend en bieden wonderpillen
de uitkomst tot overleven, waar men hier flink over te spreken is.
14 april 2011
De lucht klaart
Whitman had mij moeten heten ware ik eerder en zeker niet te laat geboren.
Zo'n sprietje bijna een eeuw voor mijn geboortejaar verschenen donker groen werkje grasbladen, er stond geen naam bij, was ik er, was ik het, maar...
Om te beginnen jezelf bejubelen en iedereen daarmee tooien waarmee ik ook mezelf willen tooien, alle goeds voor iedereen.
Hij deed wat ik doe, lantefanter zielsveel met zichzelf op z'n Engels " lean of loafe" in zomers gras, bijna strootjes in de mond en strohoed op het hoofd. Zo beginnen is een droom. Je dampt wat, ademt in en uit. Ziet de rook, nog dronken van de ochtenden beneveld, ware ik een alocoholicus.
Helaas, mijn huis geurt niet en staat niet vol reukwerk op schappen anders dan oude boeken uit een onwelriekend anti-quariaat. Maar gelukkig heeft ook Whitman geen smakende lucht, is reukloos, en ook ik ben een aanbidder aan de bosrand luisterend naar lichtharpen door de zon bespeelt van dampen die dorsten naar een aanbidder van deze niet bestaande bosbrand die daaruit slaat.
Ook ik brand van verlangen over een gezonde staat van eigen adem, echoën en fluiteringen van de zijde draad die uit-, en in- blazen gelijker met een kloppend hart. Vleugjes stro, vers gras en wolken stuifmeel die de neusvleugels tintelen laat, wanneer de mobiliteit, Whitman nog ontbeerde, maar ik op mijn gehoor luidruchtig waarneem van uitlaatgassen uit voortjakkerende voortvluchtigen uit deze, mijn, tijd.
De eeuwige drang tot voortplantingsdriften is uit de hand gelopen. Er zijn weinigen gelijk gebleven met zoveel weten van elkaar. Het innerlijk is uitgetreden, heeft plaats geruimd voor wat eerder alleen hebzuchtig buiten stond. Zuiverheid van toen zielgelukkig in alle eenvoud bestond komt tergend in alle generaties aanbod. Alles is welkom en komt aanbod met de orgaandonaties dat minder rein verkregen soms de kinderhand verpletterd onder het vuig en ergo ego bij zichzelf alleen belangen heeft.
Voor de voetnoters is plaats in geruimd uit jongerjaren toen ik mezelf in eenvoudig handwerk van ontdekkers van een tijdgewricht sleutelend aan een desittilatie toren in een teerfabriek. Hier werd de honger naar fossiele brandstof in snelwegen naar de toekomst belegd door machinisten van de tijdmachine, operators van het schridingsproces en boordwerktuigbouekundigen die het handvest van de wilde baren opruilden voor een conitinudienst te uithoorn. Hier was de hand van God ruimschoots voorhanden, wetende dat vele broeders in het vak de geest gaven aan kankeren. En zo was de schepping vanuit steenkoolteer dat de smeltkroezen van de staalnijverheid overleefde dat eerder gedolven uit de prehistorie tot eer en glorie pek voor het voortrazende bevolkingsdeel. Dat des nachts een onderkomen had onder bitumeuze daken. Men miste hier het natte gras.
Gras dat ontsproot uit iedere gedachte terug in de ouden van dagen die golvend op de halmen van de strijdlinies bekwamen van een bloeddoorlopen jachtveld van de overleden uit de meest geweldadigde eeuw die zij hadden overleefd. En toch, maar toch, hielden de wetsgeleerden staande dat welvaart rechtschapen altijd de andere kant van de heuvel als bedreigen zagen van allochtoon geluid. Vreemde tongen die bezwerende keelklanken uit stieten kwam oostwaarsts aangesneld over rijkswegen voorzien van kaarsrecht asfalt. Konden ze nog maar de oude wonden laten herleven waar in zovele uit deze 20e eeuw zijn blijven steken; nu oude mannen wat is ervan jullie geworden en wat te denken van miljoenen vrouwen en kinderen. Zijn zij nog ergens springlevend op het trapveldje achteraf uit het voorlaatste speelkwartiertje van die übermensch? Ach het is zo'n platgetreden pad vol valkuilen voor bezielden die niet geboren waren voor het geluk. De aarde is thans welschikkelijker bevonden na een laatstjongstleden slachtpartij. Ik ben die aarde niet waar ik ooit naar terug verlang. Welk woord moet het ontgelden omde maat der mensen die geen van allen onsterfelijk bleken of het benul van onbegrepen zijn. Ieder voor zich n niemand voor allen, waar zijn de jongens die man zijn en alleen van vrouwen houden gebleven. Lippen die de monden beroeren in de ogen van beminden en verwekkers van kinderen zonder tranen in dit leven. Kinderen komen nauwelijks aan de wieg toe om te kunnen leren is haast geboden dus til de sluier van baby zijn op en laat het onvermoeibaar worden in de eeuwigdurende jeugd van de volwassenheid. Waar iedereen meeopgescherpt, vergeten wordt, hebberig, begerig schikkend in het lot. Zijn er jonge meisjes die naar jongens hunkeren en jongens die meisjes voor het leven begeren zonder opsmuk van de welvaart?
10 april 2011
Taalwerktuig
Een krakkemikkige woordenkraam kwam hobbelend tot stilstand.
Alles sloeg af op dat moment. De één naar links, de ander rechts en weer een ander sloeg het motortje vanaf. Zo werd het gaande weg stil.
Er kwam iemand uit het hiernamaals langs, aanzetten met een ander verhaal. Het betrof een maskerbij die zijn gelaat had afgedaan, als bij carnaval. Zoiets is voor vasten en onthouden heel gewoon om dan erbij te zijn met bloemetjes buiten zetten.
Ik begreep er geen bal van. Er moest en zou een woordenschat gedolven worden met engelengeduld. Daar was ik niet voor in de wieg gelegd, ook al was dat lang geleden. Er waren openbaringen aan vooraf gegaan die ooit eens uitkomen, maar nu even niet, zoals wel eerder beloofd was. Toch was daarvoor uit ook al eens iemand anders geweest die dát afkondigde. Hij zocht verwantschap met de mieren, wijsheid in die zin, en zand niet te vergeten, veel woesternij zand.
Mij scheelde het geen sier hoe het allemaal zo was aangekomen. De taalstrijdbijl was opgegraven en deed zijn werk kordaat. Iedereen, kort en klein, kwam haat aandragen, er was geen slepen aan. Menigeen kwam om in het leven dat bij de vleet werd afgeslacht. Lijdenswegen langs volkskruistochten, men kreeg er immers genoegdoening van. Ze toen, als waanzinnig veel volkshelden.
Vreemd genoeg hadden degene die mij uitgevonden hadden me ook later weer dood verklaard. Ik kon daar wel mee leven, en trouwens ook wel weer onderuit. God mag weten wie nog te vertrouwen als de boel verder op hol slaat. Maar eerst nog even die stilte op zaterdag zo pal na de laatste werkdag, een vreemd gebaar. Wat hamerslagen met succes zaten die handen met voeten gebonden gespijkerd aan de eeuwigheid op dit moment. Dwaalsporen daar ging het om, daar draaide alles om. Geen tijd ter wereld waar zoveel recht gesproken was dat krom was met ruggespraak naar de oneindige massagraven.
Men pleegde gecultiveerde volkerenmoord, meestal uit naam des here, of god mag weten wie. Sommigen dachten eraan aan mij te tippen wat lang erna niet lukte, zelfs niet bij de baard van de profeet.
Zo ontdekte zij een spraakcentrum ergens te midden van verwarde geesten. Gesteld dat hij gelijk zou hebben wat is martelaarschap dan nog meer dan eeuwig vergrijp aan meisjes, rijp voor het verval. Het hadden moeders kunnen zijn uit een ander verhaal ontsproten. Want na de lust en de verleiding komt hij weer aanzetten, voor paal gezet, zijn slangentong, die alles toch al op zij geweten heeft met wat met kwaadheid is begaan.
Net als vroeger wassen rare kwasten altijd hun handen in onschuldig water, het stonk en was al dagen niet ververst. Aardstilstanden waren scheering en inslag voor bejaarden die de tel kwijt waren geraakt in hun prille jeugd. Een goede deugd, die veel op mij leek, heeft daar nog eens de draak mee gestoken in het laatste oordeel over mij.
Het is allemaal wel redelijk uitgekomen, zoals kip en ei. Het wordt gelegd en komt tot wasdom en vertrekt.Ieder sluitstuk past op de mal van een beginsel dat nog uitgevonden moet worden. Gewoon een nieuwe kans na uitroeien dat zichzelf ondenkbaar had bedacht. Eencelligen weten overal raad mee. Vooruit voor de draad er mee in een ander scheppingsverhaal. Ik kon er wel mee leven.
Iemand was er zelfs al vanuit gegaan. Een ander had dat ook bedacht.dat je licht gewoon kan doven voor wie daarvan uit wil gaan. Het moet een opschepper zijn geweest die er nooit op terug komt dat de hemel en de aarde van zijn hand zijn uitgeschreven.
Ik kwam er laatst zo eentje tegen op het perron. Hij sprak "ik ben overal geweest". Van alle tijden had hij weet. Ik sprak hem tegen dat zo iets niet bestond als je het zelf al bent vergeten waar je was geweest.
-
Zo dit was genesis !.!
De rest is ronduit labbekak, geloof me.
(in de beginne was het woord)
05 april 2011
Het centrum van de macht.
Maar dat is nu verleden tijd nadat veel schepen zijn verbrand, de boel regelmatig onderliep en dweilen iets met de kraan vandoen had.
Inmiddels zijn er veiligheden in gebouwd en lijkt ons bestaan op het bourtagne van de 21e eeuw. Een vestinkje in de globalvillage. Maar binnen deze steeds hoger opgeworpen bestaansgrenzen wordt vrijheid adembenemend, sterker nog de adem wordt een mens binnen deze wallen van dit bastion afgeknepen.
Er heerst bevolkingsnood. In overvloed komen bedreigingen aan het licht die regelrechte zonnensteken en stekenblindheid veroorzaken aan wie dat ziet. En zij die dat zien, dat licht, dit leven in alle heftigheid van het bedreigd bestaansrecht van de strenge gelovige behept met nevelen van een heilige geest, maken daar gaarne gewag van. Dit alles dan in onthutsende scenario's van predatie door een monster die de draak steekt met ons kleinschalig bestaan.
Deze mens, wij dus, de burger uit nieuw Bourtagne, heeft geen watervrees maar vreest wel een tsunami uit een vreemd ingekleurde hoek. Zelf was deze burger al eens bruut ingelijfd in het begin van zijn jaartelling, in de dageraad van zijn bestaan. Maar deze eucharistie is hij allang vergeten. Maar nu ingelijfd in dit harnas van een gekerstend bestaan heeft hij nieuwe inzichten waarmee hij de werkelijkheid voorziet uit een raarsoortig rood, wit, blauw perspectief.
De mens in deze vestingwal van louter goud gekletter heeft een klimatologische dwang tot overleven in een moeras. Zolang het overheersen gaat in gewin is er niets en was er ook niets aan de hand. Vrije handelsverenigingen werden met verslepen van menselijke waardigheden ondergeschikt verscheept op de huidskleur, zolang het maar een goede verdienste bleef. Daar dreef het zeevolk, zoals dit groepje zich liet indentificeren, op goederentransport op wereldzeeën van tijd. Het kosmologisch plan was enkel welvarendheid voor luttele smaldelen, welgestelden die inmiddels, behoudens een erfenis in de vorm van een vreemdsoortige delta hoofdstad, allang vergeten zijn.
De tijden zijn inmiddels verstreken, godsdiensten overboord gezet, en strijd daarom in geesteswetenschappen nog slechts voor lieden die in de boekdrukkunst zijn blijven steken. De mens als handelswaar gelijk de koffie met de specerijen achterhaalt en ingeruild voor zeecontainers gevuld met hedendaagse nooddruftigheden. Het is dan ook niet meer de handel maar het verplaatsen daarvan dat deze bourtagners drijft in succes behalen. Een afgedankte leider van weleer had nog weleens in weemoed een VOC verhaal om zich in te spiegelen klaar, maar velen lieten hem daarom alleen al vallen zijnde een antiek curiositeit.
Moderne tijden schreeuwen om moderne leiders, nieuwe angsten en een daarop aangepaste taal. Die is achter deze wallen rap gevonden met wat wazige fobieën en een daarop gebaseerd verhaal. Handige foefjes werden uitgedokterd en in nieuwe media ontwikkeld om deze moerasrietzangers de keel te snoeren in vreemd gezang van angsthazen die nu eenmaal watervreesachtig van huisuit zijn in hun legersteden. Waterlinies zijn een nieuw fenomeen om een identiteitcrisis uit te ontlenen. Ooit goedgelovige meesmuilers werden spreekbuizen van haat tegen invasieve soorten en zelfs een oud wijle schrijver werd in ere herstelt door zijn OBB iconografie in te lijven in het heersen over het volk. Oude mannen in uitgesleten keurslijven speelden een gezaghebbende rol op grond van achterhaalde overlevingsstrategieën en daarbij behorend kloek taalgebruik.
.....
03 april 2011
Wegkijken (Noordpolderzijl)*
Terwijl je daar uren voor om moet lopen op, vreemd genoeg, zijn het de meest rechte wegen die leiden naar een doel.
Er valt hier ook niets af te steken dat de boer niet eerder al heeft uitgevoerd, of met afsteken zelfs oude dijklichamen mee heeft doorsneden. Dijkcopures zijn dat met een mooi woord om alleen recht voor doorgang te verschaffen aan zijn produktensfeer. (Rechtlijnigheid is hier opgegroeid en kent vele rare sporen op het argrarische vlak zijnde de groene revolutie, een oude gedachte.)
Een ijsboer trouwens, die het van de zon moet hebben om rond te komen.
's Winters is het hier een ander verhaal dat rondwaart. Dan veranderen tochten juist in ijsgangen; wanneer de verzilting dat toelaat.
Het waterschap, dat dol op malen water rondpompt, heeft het druk met onderhouden van een zeker peilbeheer op niveau te houden.
Er zitten trouwens vrouwen aan het roer die niets van omliggend water weten, maar mensen mennen voor de kost, omdat ze daar nog een verhaal aan kunnen breien met iemand de das omdoen.
Er woont hier verderop gewoon een man, Hij was waartman, zou eenvoudig dijkgraaf kunnen zijn, hij overziet immers alles vanaf de kruin bezien. Hij, die gewoonlijk van de gebaande wegen afdwaalt en daar een kerkenpad van maakt. In ieder geval op zondagen. Dan gaat hij wars van alles in het zwart gekleed alsof hij ten grave gedragen wordt om godswoord aan te horen. Terwijl juist onder zijn voeten het slijk der aarde beweegt alsof dat de gewoonste zaak ter wereld is.
Maar dat alles dus op doordeweekse dagen. En dit alles aan de dijkvoet van zijn bestaan. Hij vertegenwoordigt de illusie dat het om zijn ambacht draait. In tegenstelling tot zijn bazinnen heeft hij weet van water en hoe de beweging daarin omgaat. Dat eb en vloed verdragen is een geladen getijdenbeweging waarop het schutten is gebaseerd, ooit, toen men nog bij zijlvest het ruime sop koos voor de broodwinning met vis en zeehond.
Maar dat alles ligt ver achter zijn geweten opgeslagen in een oude beheerschuur. Een keet overigens waar de waterstaat ooit beheertaken vanuit uitvoerde toen zij het aldaar nog voor het vertellen hadden. Bijvoorbeeld voor de klimaatdijk die in essentie watersnood voorkomt voor alle zekerheden.
Maar dat alles is dus verleden tijd.
* een organistisch maar zeker niet secsistisch verhaaltje. Niet anders dan de onomstotelijke verwerpelijkheid dat de zowelvrouwen en de alswelmannen hun charme verliezen in zekere lagen van organisatorisch verband met steeds meer op elkaar te lijken dan gelijkonwaardig zijn.
01 april 2011
het vernauwde leven*
Het schakelen ging gedachteloos, er was geen keuze dan terug te koppelen, soms tandenknarsend. Maar met meestentijds vooruit was dat luttele moment een verwaarloosbaar feit.de verwondering, als daar al sprake van was, lag eerder in het contrast. Vooruit met oogverblindend tegenlicht leek alles blauw, en van achterop bezien toch weer groener dan verwacht. Die kleurenblindheid nam hij voor lief in de intieme beslotenheid van het automobiel. Al bewoog de wind, hij kon het raden maar ook in de kruinen voorzien, kwam niet voort uit zijn voortrazend voertuig dat enkel op benzine reed, wel veel lucht verplaatsend achter hem liet. Tot hij besloot om in zijn achteruit het kalmer aan te doen.
Zijn leven was een mooie dood, een kist die steeds hechter zich omsloot tot het deksel hem het laatste zicht ontnam van wat een mens nog vrijheid noemt met rondom kijken. Alles was vast en zeker, zelfs de handvatten om zijn handeltje te bergen in een graf ontbraken niet aan zijn chronische houvast tot zekerheden. Hij was zoals gezegd een levend bewijs van de overleden man die springlevend in zijn doorzonleven tot uitdrukking kwam. Je zou het zelfexpressie kunnen noemen. Zo vormt het leven als een mooie dood een schril contrast mrt sterven in een uitgestroven stad vol mensen die het zelf niet weten dat ze bestaan.
Met het ten hemelgaan, hetgeen hij zich gemiddeld drie á vier keer per week voornam, zoals ie vroeger gewoon was alleen op zondag te genieten, zou hij genius (zijn metgezel) achterlaten. Als eenling moet het zalig zijn om eindelijk eenzaam te kunnen vertoeven in een andermaals. Hij wist niet beter dan na zijn ontkerstening was van een hemelvaart, iets voor zaligmakenden, geen sprake voor mensen die ongekend godsdienstig zijn. Eenlingen zijn ook wel omkranst met vier ledenmaten, vrienden voor het leven die de motoriek voorstellen en daarnaast handig bij 't voortplanten. Hoewel dat enkele lidsteng, dat er meestentijds lodderig bijhangt, er alleen toe in staat was. Was wat hand-& voet-werk aangenaam in de waan van vertoeven waar genius meestal verbleef.
Hoe dan te denken over het vernauwde leven? In eenvoudig en louter uitgepelde zinnen is vernauwd leven een kaal en bloot bestaan. Ontstaan uit armoede van twee dartelende cellen die ongedwongen versmolten tot een gebakken ei. Het leven fixeerde in een geheel van veelvuldige delingen en vergat de oorspronkelijkheid van eisprong en zaadlozing. Slechts luttele verpozingen in een geslachtelijke daad herinneren nog aan deze twee eenheid. Een samenkomst van zelfstandige genotsmomenten die achteraf weer slechts een herinnering aan verbondenheid geven van deze samenscholing van elementaire levenstekens beschreven in elkaar. Nog slechts schuwe schaduwdieren van elkaar met inbegrip van elkaars vleselijke aanwezigheid wel in de geest van de versmelting, maar los daarvan een engheid in zichzelf van twee levende wezens.
Iedereen had Leaves of grass willen schrijven, ik ook.
Whitman had mij moeten heten ware ik eerder en zeker niet te laat geboren.
Zo'n sprietje bijna een eeuw voor mijn geboortejaar verschenen donker groen werkje grasbladen, er stond geen naam bij, was ik er, was ik het, maar...
Om te beginnen jezelf bejubelen en iedereen daarmee tooien waarmee ik ook mezelf willen tooien, alle goeds voor iedereen.
Hij deed wat ik doe, lantefanter zielsveel met zichzelf op z'n Engels " lean of loafe" in zomers gras, bijna strootjes in de mond en strohoed op het hoofd. Zo beginnen is een droom. Je dampt wat, ademt in en uit. Ziet de rook, nog dronken van de ochtenden beneveld, ware ik een alocoholicus.
Helaas, mijn huis geurt niet en staat niet vol reukwerk op schappen anders dan oude boeken uit een onwelriekend anti-quariaat. Maar gelukkig heeft ook Whitman geen smakende lucht, is reukloos, en ook ik ben een aanbidder aan de bosrand luisterend naar lichtharpen door de zon bespeelt van dampen die dorsten naar een aanbidder van deze niet bestaande bosbrand die daaruit slaat.
Ook ik brand van verlangen over een gezonde staat van eigen adem, echoën en fluiteringen van de zijde draad die uit-, en in- blazen gelijker met een kloppend hart. Vleugjes stro, vers gras en wolken stuifmeel die de neusvleugels tintelen laat, wanneer de mobiliteit, Whitman nog ontbeerde, maar ik op mijn gehoor luidruchtig waarneem van uitlaatgassen uit voortjakkerende voortvluchtigen uit deze, mijn, tijd.
* jumping at shadows.
( Thats what it's al about.)
25 maart 2011
Het is wel allemaal goed en aardig.
en dat is tegenwoordig zo gewoon onverstaanbaar gemaakt in deze streken.
Nu ligt er nog een weg van de blinde iconen waarlangs iedereen droomt, kaarten die radiografisch worden weer gegeven toveren een wereld om de toekomstige forensen heen. Ze willen vluchtwegen voor hun bestaanszekerheden en bij voorkeur ook een weg retour. Omdat gehaasten nu eenmaal slechts keuzes maken uit het geld dat daarmee gemoeid is en nooit uit eigen beweging er naar toe gaan, anders dan bij volle maan. Maar de keerzijde van een zonnig bestaansrecht is nu eenmaal voortakkeren op een afgematte maar gebaande weg die uitputtend wordt afgelopen omwille van de drift naar aanzien en verwerven van een breedzittend kapitaal, wat uiteraard geblunder is.
--
R
17 maart 2011
De loopgraaf
staan afgestompd te wenen
op de jaarringen van hun wortelhalzen
waar zoveel eerder nog in lommer de plompverloren ondergedoken
bladeren in het zachte stroomlint meedeinden terwijl de zon liefkozend
de lichtharpen bespeelde op de door haar beschenen waterloten die
wiegend in de zomerbries een ademloos schouwspel boden aan dit
onverlate oog dat loom nog genoot van deze watergang waarin de eenvoud
in haar vorm van wilde eenden rond zwom
nu staar ik gebukt onder lasten van een kille noordwester met
opengeslagen ogen naar een desolate plaats waar een treures aandachtig
bespiegelingen toont in de golfslagen van haar geteisterde kale kroon
door eeuwen om gebogen staken die de maat slaan met de jaren hoe in
geur en kleur dadelijk toch het stralend ontluiken van de bodem uit
ontstaat in bolgewassen rond haar stam
de loopgraaf maakte er eerder een potje van
bij de gortdroge sloot vol dode bladeren
toen de herfst haar kleed af deed
alles zich verder ook van de zomer ontdeed
geleidelijk aan toch het vocht weer won
de watergang zichzelf hernam in streefpeil
zo rond het middernachtelijke uur
dat de winter omsloeg in een lentezonnetje
was alles weer gelukkig van deze kaalslag
herstellende aan genezende hand in mijn camaraoog.
R
Over mij
- ®
- Als ik later dood ben wil ik dichterlijk zijn: Hemelsblauw verdichten in deze lijnen tot nagelwitte strepen. Los weer in de hoogte op vanuit het niets tot onvergankelijk leven. Tot dan toe leef ik me in de regel uit.
Volgers
Blogarchief
- ▼ 2011 (46)