Uit niets blijkt mijn gelijk.

28 juni 2011

Bijzonnen

Staan wat mannen afwezig te staren naar de ondergaande zon. Wat verkrampt gaat het tenonder, bloedrood dompelt het de horizon. Een massa wolken klimmen gelijktijdig gebroken met het licht in zwierige vaandels naar een prachtig vergezicht. Een man zegt, kijk bijzonnen, de ander meer autochtoon, weet niet wat hij ziet.

De derde, ook al met een sterk accent, maakt het zicht compleet met een compliment; dat het hier wel vaker prachtig is. Maar bijzonnen, al hebben ze veel gezien van dit hemelrijk, bijzonnen niet. De eerste duidde op wat vlekjes in een veelkleur aan weerszijde van de zon.

Het verbaasde de andere twee niets dat regenbogen zo onopvallend blijven; je kunt niet alles willen zien. Daarbij het doet niets af aan ons gezichtsvermogen; wat uitstekend is. Het is meer een feitje weten waar je opmerkzaam op moet worden gemaakt. Zo sprak de timmerman. De andere beaamde tientallen jaren zonder bijzonnen had hen niet veel armer gemaakt. Het was vandaag warm genoeg, ook zonder extra zonnen. De eerste weer in een verweer, bijzonnen, even als andere regenbogen geven geen warmte af.

Kijk dat bedoel ik nou, je moet niet alles weten om te weten wat er allemaal bestaat. Dit was de tweede man die wat vlezig sprak. Het verveelt mij nooit om niets te weten wat ik zie. De ander knikte wat uit het lood geslagen en vervolgde het betoog met op het oog een stralende zonsondergang, deze dag geeft brood op de plank die ik zelden mis heb geslagen met de kost verdienen op het hooge land.

De eerste keek verveeld, hier was geen eer aan te behalen. Hij voelde het schouderophalen van de andere twee als een belediging aan het adres van het gebroken licht. Het werd er al met al niet mooier op dat die bijzonnen verbleekte.

Wat restte was een vale gloed van de eerder stralende dag waarop dertig graden gemeten was. Kijk, dat is wel bijzonder voor de tijd van het jaar, beaamde de tweede en de derde man. Door een zon verkregen. Morgen wordt het misschien weer noodweer, waarschuwde zij beide. Met wat ze op het acht uur journaal vernomen hadden, van de weerman, die ook wel vreemde dingen zag op foto's, beaamde dat je er oog voor moet hebben, of niets anders te doen.

27 juni 2011

Een oma op een verlate zomeravond vroeg

in juli, maar feitelijk nog eind juni, keek mij aan met draderige ogen gelijkend naaigaarwonden rond een dichtgetrokken winkelhaak. Kleerscheuren heeft dat mens opgelopen, dacht ik, terwijl zij omlandia afstrompelde met zwaar Duits accent.
Ik was ongelukkig in die dagen, gewoon met dagelijks leed behept van allerdaagse lichamelijk heden en tekorten op de bank. Of, tenminste geen betalingsachtertoestanden, maar slechte kredietwaardigheid, iets vergelijkbaars met mijn gezondheid.

Haar gelaatstrekken bevestigde mijn ongeval om haar terloops te vragen mijn helpende hand hulpbehoevend te aanvaarden, hetgeen zij terstond deed. Althans zij stak een knuist, tergrote van een moordwapen voor mollen, mij toe. Greep, terwijl ik stond toe te kijken, mijn pianovingers en vroeg waaruit die hulp dan wel bestond; waar zij niet om vroeg. Ik dacht gewoon, oude mensen ( ik ben zelf niet jong, dus oud is respectabel oud) dien je de hand te reiken, symbolisch, desnoods omwille van nooddruftigheid, bijna melijwekkend dus, zij genoot van mijn ontoereikendheid. En trok mij bijkans onderste boven op haar geurpaleis van vis doortrokken luchten. Ik had moeten vluchten in plaats van gelaten blijven staan. Het zijn garnalen trouwens, corrigeerde zij streng, alsof gedachtenlezen echt bestond. Het stonk, hoedanook naar iets rottigs dat mensen uit zee halen en meestal als lekkernij verschansen achter hun openbaar kunstgebit dat zo uitstekend kleppert op hogere leeftijd. Een soort nokkenas uit een versleten motorblok dat weigert de geest te geven om welke reden dan ook....

19 juni 2011

In aanbouw

De tuin kwam met aanplanten van hagen, een dochtertje en aanschaffen van zaad dat jaar. Dat was de chronologie van een tijdvak waarin avondscholen hun deuren voor mij sloten met domweg een lap papier, een in de rij van tien. De academische graad lag nog niet in het verschiet. Verveling?
Het deugde niet om dagelijks alleen maar moleculen te kraken tot ionen en massaspectrogrammen, terwijl m'n eigen hersenpan de weelde van niets doen niet kon verdragen. Zelfs niet tegen betaling.
We waren milieuvriendelijk in die dagen, autorijden deed je niet, je pakte gewoon de fiets. De dagelijks tocht (per fiets met schop en schoffel, naar het nog niet strak begrensde kavel zavel van een oude zeebodem, wat ook onder een decennia lang zoet meer had gelegen, was goed te verdragen. Er kwam zoveel in mij op, dat met warse bewegingen gewied kon worden. Dat de avonden gedachteloos verstreken was geen punt, tot groot genoegen van de konijnen die de sla ervan kwamen eten.
Alles gedeidde of hield zich gedeisd die dagen, het leven werd beschreven in een straal van luttele kilometers rond een uit beton opgetrokken ruimte, die volgens de toen geldende regels woning mocht heten. Naar het noorden trof ik anderhalve kilometer verderop de warmoeshof en naar het zuiden, minder dan twee kilometer, een werkgever, die alles accepteerde zolang ik maar aanwezigheid lijfelijk beleed.
Jaren werden glad gestreken in een stacatto van een metronoom dat tikt tegen het hoorn- en trommelvlies en m'n geweten. De buurman was een crimineel, de andere handelaar in geestrijk vocht. De laatste, vader van twee kinderen ( net als ik) had een woonkamerwand waarop een beukenbos stond uitgebeeld. Hij kwam dan ook nooit buiten. De andere buurman was nooit thuis, hij voer, was het verhaal. Maar, na later bleek, zat het wel snor met hem achter traliewerk met proefverlof.
Toen kwamen er ook woorden door de muur en hanen in de tuin. En nog meer geluid dan de nacht verdragen kon. Hij maakte zich sterk in een man op man gevecht met weer en andere buurman, zoop zich klem en verdween in een container. Dagen later is hij, vanwege de lucht, eruit gevist en als nog begraven. De buurvrouw, zijn geliefde, zo nu en dan, heeft die zomer segrijnslakken kapot getrapt uit woede, of omdat haar begonia's werden aangevreten. Om het even leed dat werd geleden. Ook zij is aan kanker dood gegaan. Haar huis werd in beslag genomen door jonge Surinamers. Zij, met kind was wel ok. Hij dealde bij het leven. Zij trok niet meer bij hem in. Dus nam hij wat vrienden in huis, verstookte de houten vloer die winter bij gebrek aan beter op het beton. De politie heeft ook hem afgevoerd. Nadien werd het rustig met een alleen staande moeder, ObOMmer (onbewust ongehuwde moeder)
Een overbuurvrouw, welgevormd in die dagen, trok de aandacht met vragen over mijn aquariumbak. Het was heel gewoon in die dagen om vissen uit een zuidamerikaans tropisch regenwoud samen met wat andere baarsjes uit Afrika in een goed doorlichtte ruimte onder te brengen. Zij was daar wel benieuwd naar. Haar man was judoka kampioen, werd mij aangegeven. Ik geloofde haar oprecht. We zaten alleen samen voor de ruit te kijken toen verder, op de honden na die ze ook streelde, niemand thuis was. Naast uitvissen naar polygamie bij vissen, ook wel stiekem overspel geheten, vroeg ze of trouw zijn vreemdgaan kan betekenen. Ik had geen idee. Het viel tegen, nadien heeft ze mij nooit meer nagekeken.

Het moest er maar eens van komen dat een kotje, zeg tweede huis, werd getimmerd op de moestuin, voor tuingereedschap en andere rommel die niet thuis hoorden in vier persoons huishouden. Daar paste ook goed een gedachtenwereld bij die rust zocht in eenzaamheid of om te schuilen bij regen, beide om het even. De belastingdienst had, onder andere van mijn geld, een peperduur computersysteem aangeschaft. Voor 1982 een progressieve daad. Alleen de omvang van dat apparaat al bracht heel wat verhuizers in beweging. De kratten, waarin die elektronica verpakt zat, was van palmhout. Als ik voor vervoer zorg droeg mocht ik het afvoeren. Dat werd dus een optrekje dat ik onder luid protest van medetuinders ( een schande, horizonvervuiling en dergelijke) optrok, gewoon los op stoeptegels en flinke spijkers, wat bitume op het dak, meer niet. De wanden ademden hetgeen goed was tegen roest en rot en uien die daar konden drogen.
Ook hier, op deze moestuin, ik stelde me erbij voor om het complex warmoezery te dopen wat unaniem werd afgewezen op grond van de illusie dat onkruid mag, waren meerdere buren. Allerlei kunnen was goed vertegenwoordigt, gescheiden vaders ( ja, toen al werden huwelijken opgebroken), overspannen vertegenwoordigers (die feitelijk geen tijd hadden voor een tuintje), mannen die hun gezin ontvluchtten, fanatici die dachten (op honderd vierkante meter met niet langs chemische weg verkregen bemesting- of bestrijdingsmiddelen bewerkte grond) de wereld te redden van onder andere de ondergang, vrouwen die aan emancipatie deden (uitgeraasde dolle Mina's ), jong gehuwden, waaronder ik, die zo verantwoord bijdroegen aan verantwoord eten voor het kroost en het gezinsbudget ( het spaarde al gauw een gulden of wat aan levensmiddelen uit per maand).
Iedereen had opvattingen in die dagen, de computer bestond nog niet als vrije tijdsbesteding dus tijd zat om daarover te kissebissen. Eentje vond een fruitgaard uit, de ander rozenhofje of gewoon kleinfruit leuk voor de kinderen. Ook groententeelt kwam voor. Daartoe en om andere redenen werden collectief karrenvrachten koeienpoep ingekocht en uitgereden (een kruiwagentje per tien vierkante meter, het bestuur zag handhavend toe).
Ik verkoos de zondag ochtenden (geleerd godvruchtig te zijn in kerkelijk verband in jongerjaren was dit ritme niet ongewoon) om op godsschepping rond te zwalken en allerlei grondwerk te verzetten wat gezegend gewas opbracht. God was immers overal, ik was heilig overtuigd, met name op dit aardse paradijs. Ik zag hem zelfs in de regendruppel bungelen aan de giesse wilderman (een boom met huwelijkstrouw qua vruchtbeginselen).
Ook hier, op dit paradisum nobelium, was de vrouw aanwezig indachtig velen mannen. Ze was gelijk mij begaan met ochtendstond en goud in de mond op hoofdzakelijk zondagmorgens. Merels waren verder de enige luidruchtige kerels, dus ik had geldingsdrang in scheppen van mijn Adams gevoel "alleen op aarde" in deze tuin. Zij leek niet op Eva toen ze over de meidoornhaag hing. De rust doorbrekend die de roodborst tjielpte vroeg zij op de manaf wat ik deed. Uitpoten, enzo. Heb zelfs wat sla over. Dat was welkom. Zo ook haar vrijpostig onderkomen op mijn tuintje. Ze had een emmer ter hand en rouwranden, wat passend was in deze contreien. Een T shirt kleedde haar af. Gebukt verried ze onbeteugeld ook haar boezem en een bloemetjes onderbroek. Ik vergiste me niet, kort gerokt, er waren zelfs aardbeien afgebeeld. Het oogsten kan beginnen, sprak zij van onder de rode bessen. Waar is de sla? O, daar op het zaaibed, bij de bonen. Op de vraag of ze ze zelfs wil uitsteken, was haar antwoord kort; uitstekend. Ik begroef m'n handen in m'n zakken en keek ongedwongen toe hoe zaailingen in haar emmer verdwenen. Geknield, eerbiedig bijna, was ik in de bonen bezig even later. Zij wat verder al verdween weer uit m'n leven. Ik was kuis gebleven, daar op mijn hofje wel te vree, jaren oogstend tot het ging vervelen en trouwboekje werd ingeleverd was er groente zat in huis. Ik verwilderde wat alleen in poëzie enzo is het gebleven tot toen toe. Nu is anders ook nog steeds vers op de lever een warmoesje in mijn leven op een andere plaats op deze lappendeken van het bestaan.

17 juni 2011

Zonsondergang

Ik zit nog al eens
met de noodzaak, de noodzaak van 't bestaan.
En als ik daar niet mee zit, dan is de rede daartoe helemaal weg.
Nu zit ik nog al eens, dat scheelt, dus zonder noodzaak. Noodzakelijkerwijs is dan dus de noodzaak weg. Toch blijft de prangende vraag van het bestaan dan nog bestaan. Het heeft dus met andere woorden bestaansrecht om te zeggen dat ook zonder noodzaak er geen rede is.

14 juni 2011

Het was een dag

waarmee geen woord te wisselen was.
Zo'n stomme dag, waarop alles scheen
te schijnen. Alles in het blauw verdronken
ondergedompeld leek te zonnen. Niets werd
uitgezonden, gewoon loom lag te lommeren,
of gewoontegetrouw dat niet deed.
De wind viel tegen, even als de sneeuw
voor zon verdwenen regenwolken.
Men was, of juist niet, thuis gebleven,
ergens blijven steken, of halverwege
onderweg. Stilte was nu zelfs te horen,
ik zag het zelfs wegvliegen onderweg
voorbij de horizon. Wat niet zo, zo
moeilijk voor te stellen was, met verder
geluidloos leven. Er viel niet mee te leven,
iedere beweging sloeg nergens op of dood.

Doodgewoon was dan ook het enige levensteken
dat nergens opsloeg, laat staan opgeslagen werd.
Uit verveling werd geruisloos alles wel
achter de hand gehouden voor eventualiteiten of andere
rariteiten waar iemand nog een slaatje uit kon slaan.
Bijvoorbeeld door opgelicht door het leven te gaan.
Of juist de oplichter was, die met oplichten een ieder
lichter maakte met alles wat zich hier bevond.

Veel ging steeds meer vanzelf, zelfs vanzelfsprekend,
niemand dacht daar meer over na. Alles was zoals het was
beschikbaar op alle tijden, of andere tijden. Dus alles was
gewoon, of gewoonweg stomvervelend. Iedereen snapte
dat, niets bleef, alles was, en zeker niet achterwege.
Dat was dan ook geluidloos leeg, behalve dan wanneer men
wat getikt was, of ging tikken op een vreemd gerangschikt
alfabet. Waarop men lag uitgebeeld in woorden of mooier
nogal uitgedrukt was. Dat was dan wel te horen voor zover
het ook beschreven was. Iedereen was dan ook op de één
of andere manier verbonden.

Feitelijk was iedereen verwonderd,
om zo verbonden met elkaar te zijn. Net of
iedereen verwond was, zo vreselijk verbonden
met elkaar.

Was het uitgesloten om nog ongebonden
te bestaan? Dat waren immers de echt gewonden! Zij
die niet alleen niet door draad verbonden waren,
maar sterker nog, ook nog draadloos ongebonden
bestonden. Er was geen recht van spreken zonder
dit verbonden zijn. Dat werd steeds vaker klakkeloos
maar onomwonden tegen de laatste niet verbondenen
verteld. Zij waren immers in staat tot een ontbonden
staat van leven in deze verder zeer verbonden staat. Wat
uiteraard ongeschonden niet bestond zonder verwond
te raken aan het bestaan.

Dit was dus zo'n dag in ooit toen iedereen in de wolken
verbonden was met iemand, of bijna iedereen. De uitzonderling
die het waagde ongebonden zich te vertonen toen, werd verder
zonder dat hij het wist of zelfs miste afgesloten daarvan.
Vandaar uit ontstond dus dit betoog van deze onomwonderaar,
die nog van zich liet spreken
op deze stomvervelende verbonden dag. De dag
waarop niets vanzelfsprekend meer in leven was
anders dan digitaal weergegeven.

11 juni 2011

De Japanse tuin. II (en nog één Albert kuip)

Een haiku op z'n minst. Te beginnen met zeven pollen sneeuwklok midden in een verder groen gazon. Althans als een veldje van hooguit 5x5 meter die statusverhogende titel voeren mag. In ieder geval omzoomd met vijf stevige stukken metselwerk, paaltjes met een stoeptegel elk afgewerkt. Het ritme zit er aardig in, met name wanneer de klokken uitgebloeid zijn. Dan steken plukjes groen loof de loef af met omliggend gras.

Alles wordt gestaafd aan tijd en werkelijkheid. Er zijn zelfs momenten dat hij zich op een zeer warme dag verleiden laat. Dat was vorig jaar, hoog zomer, dat een imker hem wees op dracht. Drachtplanten, een gewas voor bijenteelt. Zijn maairegime zou daar veel leed veroorzaken aan het bijenvolk wanneer te vroeg de klaver uit het gazonnetje het moest gaan ontgelden door zijn grasmachien.
Hij was ontroerd dat door zijn welwillendheid het volkje met vlijt zijn tuin aandeed. En hij sprak aldus, kijk dit zijn vrouwen van Dirk, de imker, die hier de honing halen uit mijn klaverveld. Er zitten zelfs hommels bij, sprak hij met enige vervoering in zijn verder weerbarstige stem.
De beraadslaging over wel en wee van de imkerij vond eerder in de schaduw plaats tegen het huis waar hij werd groot gebracht. Daar kijkend over zijn bloemenwei heeft hij van bij en bloem vernomen. Imiddels ruim de zestig al gepasseerd, toch een stevig onderricht genoten van hoe of het er in het dagelijks leven toegaat.
Achterom schoffelde hij verwoed diezelfde dag voor de zoveelste keer zijn naakte akkertje bloot.

Zwart moest de grond blaken, vrij van enig kruid. Wieden is perslot een weldaad voor deze ooit begroeide moestuin, zijn moes haar tuin.
Die vrouw, waarvan hij vertelde dat ze van dit huis uit was heen gegaan, was de laatste die de groenteteelt daarop die dode akker pleegde.
Communiceren over die verleden tijd doet hij niet, wat geweest, is is geweest; daar proat tu nie meer oover. Zoiets maar dan nog steviger aangezet zijn levensfilosofie. Terugkijken doe je alleen maar in z'n achteruit. Bijvoorbeeld in zijn 2 tak automobiel van 45 kilometer per uur, hooguit, maar snel genoeg voor hem.

Het ritme van de eenzaamheid tikt traag door de wind bewogen in de zendmast achter zijn huis van daaruit werd in vroeger jaren de radio golfbreker uitgezonden. Althans die ambitie staat op een bordje achter de voorruit. Het was het precomputer tijdperk toen bakkies nog het gespreksonderwerp van de dag waren voor menig trucker, zeiler en uiteraard hij met zijn motorboot. Die schuit waarmee hij jaarlijks het voor en na seizoen mee afsluit met op het droge leggen. Hij is daar stil bij blijven staan toen digitaal gesproken de IT een plaagvorm werd.

Het gaat altijd over natuur in zeker verband. Dat zijn dus versvormpjes op z'n Japans waar hij geen notie aan nam maar doodleuk als een onbeschreven wet toepast op zijn allerdaagse leven. Vijf dagen in de week van zeven op een veldje van zeg vijf meter. Daar ligt de tijd uitgetekend vast op sneeuwklokjes die van zich laten spreken. Jaarlijks, de enige bloeimomenten in zijn leven, maar nu wel verrijkt met een gekregen potje klaverhoning uit eigen tuin.

10 juni 2011

De Japanse tuin. I (één Albert kuip)

Hij is niet wijs, zo wordt verteld. Heeft het verstand van iemands achterwerk. Een stem gelijk een leegstortende kolenkit op roestig staal, met een beetje fantasie komt de roet nog uit zijn keel. Zijn mond is vaak een sprakeloos geheel met zijn uitdrukkingloos gelaat waarop een zekere norsheid rust uitstraalt.
Spreekt alles per definitie onverstaanbaar uit. Het moet een dialect zijn, of iets dat daar op lijkt.

Z'n huisje, op een oude dijk pal achter zijn terpdorp, heeft veel weg van een paupersparadijs, een zijingang als voordeur die overal lak aan had, een achterdeur die toegang geeft tot een ander kot. Zijn tuintjes, rondom maagdelijk zwart de seizoenen door, maken het leven onbederfelijk vlak.
Hij zegt zo ook gedag.
Iets te langgerekt met oe en aa waarachter aan een keelklank schuil gaat.

Gronings op z'n smalst, een streep beton- grint en een opgemetseld hekwerk begrenst zijn werelddeel. Daarin hervindt hij zijn levensdoel in dagelijks werk. Ooit had hij de breedte van een stootband afgedragen aan het algemeen belang wat deze gemeenschap hechtte aan net tegelwerk, een stevig afgepaalde stoep waarover hij de septer zwaait, gelijk een rentmeester de paardenstal.

Sporen wissen maakt hem tot koning van deze werkelijkheid. Een grashark, Gamma kwaliteit, wordt erbij gesleept. Telkens wanneer ik hem in de ochtend passeer beziet hij mij door berookt gordijn. Sleept hij dit werktuig uit zijn kast. Dan komt de nauwgezetheid van zijn geest goed van pas. Hij wenst zich bij iedere streek door't grint, waarmee hij haar sporen wist, mijn hond het graf in dat hij voor zich ziet. De maat waarin hij strijkt hervindt een ritme in rechtlijnigheid in aangeharkt zijn.

Door weer en wind heeft hij zijn ouderlijk huis bewoond. Geen dag voorbij of hij kweet zich aan het stempelkussen van zijn aanwezigheid, een patchwork lapje aarde waarop hij wis en zeker ook eens sterft. Maar nu nog niet. De tijd die dringt en zijn schuit, die 's winters op z'n erf is neergezet, moet weer het water in. Al was het maar om rond de herfst het steven weer de kade op de duwen, en de schuit het droge op de stuwen. Dit ritme is één van zijn duidelijkheden in dit leven die houvast geven aan het bestaan. Gevaren, geenszins, die boot dient het deinen met wat maten aan de kade van de oude haven nabij spoorzicht. Iedere windrichting hebben ze wellicht een naam gegeven met de golfjes die knabbelen aan dit bestaansrecht.

Het overleven in zijn maatkostuum van hard rood steen, gestapeld tot er vensters zijn te zien, een eeuwig brandend kerstboompje daar uitgestald aan Jezus mag weten wiens herinnering, en verder, hoger stapelen weer tot aan de goot, de pannen en het wolfsend op z'n hoogst, dat houdt hem droog. Hij leeft daarvoor, nu wel vooruit; hij leeft daardoor. Een stem, de Zijne, stuurde hij eens de ether in. Een zendmast, huizenhoog, torend nu nog boven zijn woonstad uit. Maar de omroep is monddood, onduidelijk door welk een noodweer hij is verstomd. De zender is in ieder geval dood.

08 juni 2011

De FeBo

Kopt, doe rustig aan, 't is warm, sprak hij haar aan.
Zij hield mij staande, ook daaraan.
Het komt door vocht, met zwaar accent.
We bakken ze door en door, bruin. Kalm, ik heb de tijd,
althans ik neem het ervan. En in een adem daaraan
toegevoegd, vroeg ik hem; waar vandaan?
Egypte, 20 jaar. Zo! En? Heimwee, nu de boel
daar aan het veranderen is? Nee, helemaal niet,
in bijna smetteloos Nederlands, de prijs
€3,80 "met". Ok, ik neem 't mee. Nee,

mijn ouders komen wel eens per jaar. 't is kil
in dit klimaat, zelfs in de zomer zijn winterjassen
nog te koud hier. Maar daar liggen ze zwaar onder vuur.

Ik blijf hier, eigen baas en eigen geloof, ' t is goed
zo. Maar oude bomen bewortelen slecht, zelfs op goede grond,
hij is 89. Maar komt voor zichzelf en mijn moeder
goed op en rond. De voorzieningen zijn slecht,

maar het is ook hun land. Ja, zelfs zonder Moebarak,
klaart het niet, blijft de lente nog wat achter
bij de hete zomer voor ons. Hij glimlachte
toen ik ook nog zei, inderdaad al 2500 jaar
zitten jullie christenen al daar, nakomelingen

van Mozes, toch. Jij weet er alles van. Ik dacht,
verdomde westerling. Zelfs in zijn zaak de halve waarheid
weer, ik weer! Hij deed terloops een schep of twee extra
in m'n zak, 't is goed. Tot de volgende keer.
Zij, Aziaat staarde me verwonderd na. Slecht
voor me hart, maar beter hier dan daar.

Over mij

Mijn foto
Als ik later dood ben wil ik dichterlijk zijn: Hemelsblauw verdichten in deze lijnen tot nagelwitte strepen. Los weer in de hoogte op vanuit het niets tot onvergankelijk leven. Tot dan toe leef ik me in de regel uit.

Volgers

Blogarchief