Uit niets blijkt mijn gelijk.

25 maart 2011

Het is wel allemaal goed en aardig.

Maar de stilte die hier uit gekraamd wordt is niet zo vanzelfsprekend.
Er was een man die de kantjes er wat bij afloopt, en eentje die ook niet vanzelf sprak.
Hier en daar was iemand bezig zichzelf te redden, een ander deed er ook een gooi naar.
Men was eerder vreselijk overtuigd, getuige de stille getuigen die spits afsteken tegen het lichtgelovig zijn van nu.
Er een vrouw die wat mompelde met wat later een dialect bleek, liep wat achter, 




en dat is tegenwoordig zo gewoon onverstaanbaar gemaakt in deze streken.
Een boer die ploegde in de akker, ook zoals gewoonlijk, maakte zich er snel mee uit de voeten toen hij de stilte gade sloeg. 
Dat kwam hard aan in deze dagen, met de zon die achterwege bleef. 

Ik van langs Spanje naar het zuiden aangezet. Een onverharde kloosterweg, uit een grijs verleden, had ruim baan gemaakt met met goed belegd asfalt. 
Een opgejaagde vent, wat uitschot, met een hond aan zijn zijde, joeg een koppeltje vreemde snoeshanen voor zich uit. Hij maakte er potje van, naar later bleek, toen de haan gespannen, fazanten de vrije vlucht op de wieken namen. Alles gemist en toch raakt geschoten met een dode hond, die eerder voor zichuit blafte maar nu af is. 
Uitgekeken op een huisje in het niets, welgelegen met aan de voorzijde een wijde blik, bood uitzicht op een kade, wat water, dat stroomde en een spuigat uitkwam. 
Men nam de maat, en verrichtte arbeid tot exact weten hoe het allemaal moest gaan verlopen naar de toekomst, daar het later wel drukker wordt met mensen die dagelijks komen en gaan.  

Hier spreekt men weleens van Onderdendam dat bovenlangs ietwat verhoogd de kop op steekt naar een verder af gelegen punt. Hier draaide het allemaal om;
er komen vreemdelingen aangezet, uit verre gewesten, die ruimte zoeken in het noorden omdat het elders wat benauwend wordt. Uitzicht en vergezichten, met een wijde blik op afstand nemen van een andere jacht, het jachtige leven wat men elders leidt.Onoverkoombaar die aanrukkende en aanzwellende geluiden die men vandaar uit met zich meebrengt door te reizen naar waar feitelijk niet wil werken voor de kost.  En maar blijven dromen van een gouden baan.

Nu ligt er nog een weg van de blinde iconen waarlangs iedereen droomt, kaarten die radiografisch worden weer gegeven toveren een wereld om de toekomstige forensen heen. Ze willen vluchtwegen voor hun bestaanszekerheden en bij voorkeur ook een weg retour. Omdat gehaasten nu eenmaal slechts keuzes maken uit het geld dat daarmee gemoeid is en nooit uit eigen beweging er naar toe gaan, anders dan bij volle maan. Maar de keerzijde van een zonnig bestaansrecht is nu eenmaal voortakkeren op een afgematte maar gebaande weg die uitputtend wordt afgelopen omwille van de drift naar aanzien en verwerven van een breedzittend kapitaal, wat uiteraard geblunder is.

Maar daar trekt de nieuweling zich jachtig niets van aan. Hij en zij wensen zich onrust in gedreven zijn, een slaapstand in het weekend en knallende kopzorgen door de week. De mens in zjin verschijnen worden gewekt in hun samenzijn; kinderen van het nieuwe werken met een papa en mama die voordurend turen op hun lcd schermen en zelden daar zijn waar ze thuis horen omdat de stilte uit hun oren niet te bestrijden valt bij het 'smorgens opstaan in hun leegte van het allerdaagse nietszeggend zijn.. 

--
R



17 maart 2011

De loopgraaf

De afgezaagde zwarte elzen
staan afgestompd te wenen
op de jaarringen van hun wortelhalzen

waar zoveel eerder nog in lommer de plompverloren ondergedoken
bladeren in het zachte stroomlint meedeinden terwijl de zon liefkozend
de lichtharpen bespeelde op de door haar beschenen waterloten die
wiegend in de zomerbries een ademloos schouwspel boden aan dit
onverlate oog dat loom nog genoot van deze watergang waarin de eenvoud
in haar vorm van wilde eenden rond zwom

nu staar ik gebukt onder lasten van een kille noordwester met
opengeslagen ogen naar een desolate plaats waar een treures aandachtig
bespiegelingen toont in de golfslagen van haar geteisterde kale kroon
door eeuwen om gebogen staken die de maat slaan met de jaren hoe in
geur en kleur dadelijk toch het stralend ontluiken van de bodem uit
ontstaat in bolgewassen rond haar stam

de loopgraaf maakte er eerder een potje van
bij de gortdroge sloot vol dode bladeren
toen de herfst haar kleed af deed
alles zich verder ook van de zomer ontdeed
geleidelijk aan toch het vocht weer won
de watergang zichzelf hernam in streefpeil
zo rond het middernachtelijke uur
dat de winter omsloeg in een lentezonnetje
was alles weer gelukkig van deze kaalslag
herstellende aan genezende hand in mijn camaraoog.
R

15 maart 2011

Datumanalist

Er was een man die zich uitschreef, maar daarbij alleen de datum vermeldde. Verder bleef het leeg, hij was zijn naam vergeten. Het tijdstip, wel, gaf nauwkeurig weer wanneer hij was verdwenen. De inktsporen verrieden zijn aanwezigzijn eerder. Hoewel niet met zekerheid gesteld kan worden wanneer hij is komen opdagen, want helaas is bij binnenkomst alleen zijn naam vermeld. Onvermeld is hij dan ook bij de aanwezigen, omdat vermoed wordt dat hij spoorloos is. Niemand verder herinnert zijn gezicht, zelfs op de groepsfoto is hij gewist, of in de groep verdwenen. Een onopvallend fenomeen, waar menigeen weet van had zonder het te weten. Hij lijkt daarmee een oplosbaar geheel dat onoplosbaar in de archieven wordt beschreven.

Men heeft getracht zijn doopzeel eens te lichten, het viel zwaar tegen. Hij was ongekend onvindbaar in de analen van de geschiedenis. Zelfs de graven, waarvan men dacht dat hij daar op z'n minst zou moeten wezen, bleven gesloten zwijgen zoals het hoort. Even dacht men nog aan nageslacht, of zijn verwekkers wellicht. Hij zou op z'n minst nazaat moeten zijn. Maar evenals bij de bijeenkomst had men kunnen weten; deze man die wordt als vermist opgegeven.

Zijn naam was klinkend zo ook zijn verschijnen, hoewel niemand dat beaamd. Op de een of andere manier liet hij geen indruk na bij het verschijnen die men zich herinnerde. Hij is een bijna onbeschreven blad, een smetteloze vent, een man van weinig tot minder, een man die sprakeloos maakt, een man zo zonder woorden. Hier had men dan ook geen woorden voor, verdwenen is dus in deze een metafoor van stilzwijgend niet weten waar hij is of is gebleven.

Verdwenen is een vreemd metafoor, hij was dan ook daarin niet enig, menigeen had eerder al voor deze onoplosbare weg gekozen met het gaan. Vergaan is om het even bijna gelijk daaraan. Er is geen datum aan vast te knopen met het komen en het gaan. Zelfs na grondig onderzoek komt daar zelden iets uit voort dat maar in de buurt komt van een waarheid hier omtrent. Er zijn geen oplossingen te vinden voor verdwenen zijn. Zoektochten per voet, of door papierbergen noch in vogelvlucht genomen overzichten geven van zelfsprekend zicht op hervinden.

Er dient soms weleens zich een toeval aan, zo één waarin men kan hallucineren. Daar treden spontane inzichten op of opwellingen waarin men het ondoorgrondelijke doorziet van het verdwijnen. In ieder geval leidde in dit bijzondere geval van deze man het niet tot klaren, hij is in raadselen gebleven, blijven steken zelfs. Zelfs het in een ander daglicht stellen maakte geen klaarheid in dit licht. Dus is men tevreden gesteld met de datum van zijn verdwijnen en de naam van zijn eerder verschijnen. De zoektocht naar hem is nu gestaakt en daar is alles verder wel bij gebleven.

13 maart 2011

Korst {barst}*

In haar schoot heerst hitte, alles draait daar om. Haar huid spant zich om de weke delen, drijft van genot rond als een schol in slijk der aarde. Van genot komt ze wel klaar in eigen bedachte verhalen over drift. Het gaat de wereld rond hoe vermakelijk in een eruptie alles vloeit dat in haar zit. Ze maakt tot grote hoogte een erectie tastbaar voor het aangezicht. Al is het geen mannelijk lid dat in haar zit, speelt zij snoeihard in het hete stromen tot stollens toe gelijk gesteente alles klaar.

De man bedwelmd die op haar zit in dit masturberend tijdsgewricht waar stoom afblazen een onderdeel is van hete adem uit haar nek. Ze schudt haar huid daar heftig mee los, spieren die te gespannen waren knappen daarmee op. Dan vervalt ze sluimerend in haar wildste dromen terug en bergt alleen haar aangezicht niet op in het massief van ijskoud hoog verlangen. Waarmee ze menig man de dood in joeg of bevroren in haar ongenaakbaarheid niet alleen een adembenemend uitzicht bood maar tevens de allerlaatste ademtocht aanbood.

Toch heeft zij in de hunker en haar barensnood naast lust die ledigt in genot een kramp die door haar leden schiet. Het is dan veelal in een overgang van het vele leven dat haar siert. Dat uit geboorte zich tot haar verhoudt gelijk de plant en dier op aarde. Stoutmoedig vecht het om haar gunst met driftig haar evenbeeld nabootsen. Dit alles tot voortplanten aanzet in overleven.
Zij schikte zich daar tot nog toe in met lot en leed verdelen. Veel werd er uitgestorven achter gelaten in haar groevendiep gelaat. Ze wist daar zelfs een zwartgallig verleden uit te te destilleren dat gedicht nu begerig uit haar wordt gezogen door een onmenselijk Wezen. Het vergiftigd haar om zo de sappen kwistig te zien ontsnappen en vergassen in haar atmosfeer. Benauwd krijgt zij het er van, hoe klam de warmte van haar metgezel nu broeiend op haar korst wordt vastgelegd in de longen waarmee ze lucht geeft in ongenoegen.

Er is dan ook nooit eerder een levende gedachte op haar aanwezig geweest die de loop der dingen van haar afboog tot eigen inzicht. Menigmaal verrekte zij zich in het wakker schudden van dat beest. Het beest dat haar uitwoont, leegplundert en verbouwt tot kerkhof van zichzelf. Zelfs onlangs nog toen bij haar vloed tot leven in haar schoot zij zich eventjes bewoog bleek een kettingreactie nog. Men had haar stoutste dromen in de kern bevangen tot opwekkende energie. Hetgeen eerder alleen haar gloeiend binnenste betrof, en verder weg haar metgezel tot stralen aanzet, werd schromelijk overdreven eensklaps een ramp.

In een golf van woede overspoelde zij haar kust waar dat onheil besloten op rust. Weekte huid en haar van haar korst los in een tsunami van geweld. Daarmee ontteugelde zij het noodlot van het beest dat tot dan toe straffeloos haar uitwoont, en bezegelde dit lotgeval. Een onheilstijding breekt daarop los, hoe zelfoverstijgend een ramp op zulk één kleine schaal, toch aanzet tot paniek.

Ze keert tot in haar allerdiepste wezen terug en beziet de waarschuwing op een steenhard gerief. Bemerkt hoe eindig toch dit tere weefsel dat haar omgeeft, op haar leeft en tot slot niets om haar geeft dan achteloos gelijk het karakter van dit beest** ten dode opgeschreven dit leest. "Eens ontwaak ik echt in een smeltkroes van verzengen en laat weer maagdelijk schoon mijn oorsprong opnieuw aanvangen in een paringsdrift van vloed en overvloedig warm omhullen met mijn metgezel."

*Fukushima Dacichi nuclearplant

**tiny.cc/17v1n

04 maart 2011

Kampioen

De man die wat te vertellen had versloeg de tijd in één minuut.
Sindsdien is het doodstil gebleven.

Iemand verslikte zich in een Hick's deeltje en was het daar maar bij gebleven waren zij er niet van uit gegaan. Er is later nog weleens op terug gekeken, maar ook toen al raakte men de tel al aardig kwijt.

Niemand raakte er meer opgewonden dat van alles niets meer klopte. Het klopte ook eigenlijk wel dat met geen tijd hebben haast overdreven veel tijd verloren ging. Te hoop liep zelfs, al was het maar voor enige ruimte, in de afgemeten maar benepen ruimte voor wat tijd.
Onovertreffendheid was troef na de stille omgang van de secondewijzer.
Ook die duidde stilstaand niets meer aan, dan dat ene moment van overtroffenheid.
De wereld was geschokt geraakt, althans de mensheid die het betrof.
Hier en daar wierp een ongelovige blik nog, met een poging tot beweging, zich op de stopwatch. In de veronderstelling dat het nog zolaat niet was, altoos de hoop daar uit sprak. Uit niets bleek enige beweging, uit niets ook zijn gelijk.
Met weer een bewijs van het gebroken record tot ongelovig blijven was het wel zeker: Hier valt of staat niets meer bij. Er was geen beweging meer in de mensheid te verkrijgen, alles was zoals het is. De eeuwigheid was aangebroken, uitgebroken als het ware. Tijd. De man die wat te vertellen had versloeg de tijd in luttele seconden, hooguit één minuut.
Sindsdien is het doodstil gebleven.
Niemand raakte er meer opgewonden van dat niets meer klopte.
Onovertreffendheid was troef na de stille omgang van de secondewijzer.
Ook die duidde stilstaand niets meer aan, dan dat ene moment van overtroffenheid.
De wereld was geschokt geraakt, althans de mensheid die het betrof.
Hier en daar wierp een ongelovige blik nog, met een poging tot beweging, zich op de stopwatch. In de veronderstelling dat het nog zolaat niet was, altoos de hoop daar uit sprak. Uit niets bleek enige beweging, uit niets ook zijn gelijk.
Met weer een bewijs van het gebroken record tot ongelovig blijven was het wel zeker. Hier valt of staat niets meer bij. Er was geen beweging meer in de mensheid te verkrijgen, alles was zoals het is. De eeuwigheid was aangebroken, uitgebroken als het ware.

Door luttele seconden op de tijdas van de aarde bezien is de mensheid een voldongen feit. Hij is zelfs niet eens meer ziek, laat staan fysiek aanwezig in zijn gestoorde geesteswereld. De mens is uitgeredeneerd er valt dan ook niets meer te weerleggen. Zelfs de dood is met dit weerleggen een onovertroffen maar vaststaand ingehaald feit.

Maar zinloosheid als gegeven door de lichamelijkheid op te geven was een stap tever in tijd gemeten. De mensheid was van vlees en bloed ontdaan; daar viel dus geen eer meer aan te behalen. Contactadvertenties bovendien waren voor het plaatsen al achterhaalt door het ontbrekende schakeltje; tijd, te weten.. Ook de teksten die de nooddruftigheid aan contact weergaven sloegen nergens op: "energie zoekt positief deeltje om zichtbaar weer eens tastbaar voor elkaar te zijn in ruimte bemeten (helaas de tijd ontbrak).

De zwaartekracht van de bewijslast heeft hiermee afgedaan. Zelfs god is niet meer dood dan levend, om het even mens of naar zijn evenbeeld bewezen; dé enige. Ja, inderdaad Hij waarschuwde pal vooraf nog even over zondenval en ongelovig zijn naar zijn evenbeeld, dat zelfs in goud uitgedrukt Hem vertoornde. De lust, toch wel een belangrijk gegeven, dat met volle teugen genoten werd in den vlezen was, net als Hij, een stoffelijk overschot van nare deeltjesvangers.

Even werd er nog stil gestaan bij het draaien om de zon. De aarde echter heeft niets uitstaande met de mens. Om het even dag of nacht maakt geen verschil, voor de vuistweg genomen, dan wel te verstaan. Het betrof ook slechts het mensbeeld dat nu in duigen ligt. voor de rest is alles okay en bij het oude gebleven.
Er werd dan ook ongelooflijk veel opgelucht adem gehaald door allerlei wezens die, in krappe tijd bemeten, een enorme ruimte deelden dat ontdaan was van de mens. Maar  ja, daar viel nog wel mee te leven.

02 maart 2011

Heiïgheid

De mannelijkheid loopt langzaam naar huis terug. Langs een rechte weg met bomen afgezet, 
dwaalde hij van heinde ver tot dit punt toe.
Het is de terugweg van de heenweg op z'n retour die hij al veel eerder heeft afgelegd.
Er was geen afslag te vermijden, daar er geen afslag te nemen was. Zelfs een vijandsbeeld als rede bleef oogverblindend achterwege. Wind in de rug, ook dat is dus tegen tegenzitten op terugweg achterwege gebleven.
Hij is gelukkig (tegen afslaan) dat komt hem hier goed van pas. Die pas houdt hij er dan ook goed in.

Het is avond, tegen het vallen van de schemer, hangt de zon laag rood licht strooiend over zijn pad, beschenen, zonder verguldde rede. Het tempo gaat er in die zin al aardig uit. 
Hij verblindt wat maar gaat blindelings zijn weg, het doel, de eindbestemming van de dag tegemoettredend.




Het is geen gezicht wat hij nog onderweg ontmoet. Eerder op de heenweg, was hij vol van zijn manmoedigheid nog vergewist tegaan. Zo ging hij ook zijns weegs met tegen de middag, daar halverwege, een metgezel achterwege laten.

Alleen is hij vergeten hoe het op z'n retour ging; niet.  Met rappe schreden nog de laatste loodjes lopend uit zijn schoenen, die hij nog heeft afgelegd.
Zo ook zijn manzijn en de vele wildspiegeltjes aan de kant die hem ijdeltuitig bekeken, waar hij ook ging, en toch geen eigendunk aan overhield. Meer dan vergezichten, die steeds verder vervreemdde, heeft hij daaraan niet opgelopen. Hij is, het is nacht, aangekomen in zijn slaapvertrek.




Een nare plek om in thuis te horen, zijn droomhuis, waar hij dan ook veelvuldig droomde, dat hij's heengegaan. Vele bomen opgezette tijden getroffen, is een punt bereikt dat hij kon overstijgen bij benadering van komen, een einder aan zijn gezichtsveld.
 

Posted by Picasa

01 maart 2011

Het hout ooit op,

Brandhout uitgeput, de kachel geeft een laatste smeekbede in een gloeirest. Maar het hout is op, verlangend naar zomerse warmte. Smeult het evenbeeld van deze zonnegloed nog zachtjes na in mijn gemoed.

Een herinnering aan vervlogen tijd dient zich aan uit koude grond. Gezien de plek op aarde moet het welhaast een narcis zijn. Die evenbeeldig mijn zijn, zich maagdelijk groen aandient.ik ben zo ook eens ontsproten uit het brein van een vader en moeder en tot wasdom gekomen in de luwte van teelaarde, een behaaglijk plantbed, omgegeven door stekelgewas.

Naast verwonderen en verwonden kwam ook ik tot bloei, toen nog eeuwig spiegelend in het ego wat voor mij uitgerold al klaarlag. Men beschadigde zo nu en dan de topjes van dit teder loof dat hoedanook geknakt maar ongebroken een bloemhoofd gaf. De bol lag stevig voedzaam te bewortelen en jaar na jaar, tot in het najaar van een laat seizoen, schonk ik mezelf geelgekranst de zin in overleven.

Opgewekt maar ook verwekt, kroost van hoger adel, stiet ik mijn verbazing over zoveel klein leven nimmer onder stoelen of banken. Vele duizenden moesten aan mijn honger geloven in prijsgeven van hun leven aan een snoeiharde stalen pin. Ik loerde naar hun oppervlakkig heden. Alsof er nog iets nieuws aan deze schepping te ontdekken was. De kinderschare, voor zover een vader daar grip op had, gedijde goed en op afstand van mij zelfs, tot mijn vreugde, steeds beter.

Er smeulde nog een kampvuur dat laaiend enthousiast was, met behalen van enige papieren die tot mijn verbazing ook eenvoudig vlamvattend tot as weer onbeduidend raakte. Ik wist, en weet, het zekere voor het onzekere met alles uit leven te halen moet je door knieën buigen. Neerwaarts ter aarde alwaar de bron zich ook bevindt, die fontein van leven, het Braziliaans regenwoud dat hunkerend verscholen gaat in het gras onder mijn voeten.zelden heb ik zoveel verwondering in verbazing getroffen dan wat er met een sleepnet uit te vogelen was. Een paradijs, dat dagelijks met de schreden trad, kwam dood onder de binoc weer tot leven. Zelfs god moest er aan geloven en kwam weer op de proppen in mijn geest. Hij was altijd al één met mijn gedachtenwereld. Maar sinds de parasieten, waar ik mezelf toe reken, beleef ik ook deze ongeletterde schriftgeleerde god als vriend.

Ook het loof dat ik liet ontspruiten in mijn warmoeshof was onontprezen spijs der aarde, waar ik in iedere bungelende dauwdrop Hem waarnam, die volgens mijn ouders ook mij, geschonken had.
Verrukt ben ik geweest door al dat kleine onbegrepen leven, het gemier, gewesp, geoorwrom tot het ongehoorde, waar ikzelf ook toe behoor. Nietigheid is de mooiste vorm van dit eerbiedig leven. Eenieder die daar aan overstijgend leeft is al morsdood met het bepoetsen of poetsen bakken van zijn of haar hardverkillend materiële onwelvarend zijn.

Bij afscheid nemen behoort een kus, een hand of zacht gebaar. Geluid dat wegebt met de schreden van vertrek. Een deur, een slot dat klinkt, een eeuwig wegsterven en een nagloeirest van de as waar alles omdraait in leven: voedzaam zijn in strelen van de gekoesterde verwondering die overblijft; de ontluikende knop, de kakelbonte lokroep van het krijskuiken, de piepende blaf van halfwasherders, ' hédiejijdaars, dingetjesdee, een koude bak voor de grap daarin gezaaide spinaziebladeren, de zalige werkelijkheid van uitgekruide mest, een overweging van het niet zijn uit filosofische overwegingen, ja dat alles met een warm lichaam is geweest wat het tot moeite van het te nemen in deze nazang heeft gemaakt tot schepping van deze ontaardde kosmos. Uitzinnig zijn, geweest, in heel het leven veel meer valt er niet weer te geven.

Over mij

Mijn foto
Als ik later dood ben wil ik dichterlijk zijn: Hemelsblauw verdichten in deze lijnen tot nagelwitte strepen. Los weer in de hoogte op vanuit het niets tot onvergankelijk leven. Tot dan toe leef ik me in de regel uit.

Volgers

Blogarchief