Uit niets blijkt mijn gelijk.

04 november 2018

er bloeien gelukkig nog wat madeliefjes

Tussen hier en elders en ergens tussen Lauwersoog en Eemsmond in besloten ligt een geknikt stuk dijklichaam. Een neus zo u wilt.
Persoonlijk prevaleer ik kont; de knik die zo genoeglijk in de richting van de bagger in het Wad is gericht. De schaamstreek van dit lijf echter bevindt zich aan de landzijde in een strookje land, dat (zéér terecht) de naam Noordpolder is aangemeten.
 Een plek op aarde waar je bij de neus kan worden genomen. Toepasselijk, voor zover je dat geknikte lichaam wilt bezien als neus die de zilte kwelderlucht opsnuift. Scherp gericht op onraad dat onguur klimaat met zich meebrengt.
Een niet zo gastvrij plekje aarde, in bedwang gehouden tussen opgeworpen dijklichamen ten zuiden en noorden, respectievelijk een snurkende slaper en een obese knoepert van de waker.
De polder is een lapje bagger, ooit van de zee teruggewonnen met landaanwinning, een trucje dat nu nog buitendijks als cultuurhistorie wordt bedreven. Het houdt zo de eer hoog dat noeste arbeid met Gods zegen en goedkope arbeidskrachten leidde tot intomen van de zilte natuurkrachten die het op ons bestaansrecht gemunt hebben. De bewijslast voor deze ooit zo tomeloze zee tekenen zich hier en daar nog in het landschap af in de vorm van wormvormige kronkelende geultjes en tochten die met een overspanning van luttele decimeters de naam dragen van eeuwen oude kreken, slenkelen en rivieren.
Tegenwoordig verbazen de geultjes nog steeds. Echter is het nu hun aanwezigheid in dit onherbergzaam gemechaniseerd landschap, waar verder iedere historische context slechts boekenwijsheid betreft van omgeploegde geschriften, en veel monnikenwerk. Het huidige Hooge land (uitspreken met inslikken van stemhebbende medeklinkers) bemenst en overbemest door vlijtige boeren met schijnbaar het primaire doel de natuur een workshopje cultureel erfgoed bij brengen door het de kop indrukken waar't lukt, ver-be-jagen waar't moet of plat spuiten waar't kan. Dat alles omwille van een bepaalde gewas/rassenleer..

In ieder geval, mijn geval dus, dient dit strookje land overbrugt te worden van huis uit naar het werelderfgoed, de alom geprezen kwelders van, in, aan, op de Waddenzee, dat vogelreservaat daar achter de noordpolder verscholen.
Mijn voorkeur gaat er naar uit om deze polder per fiets aan te doen. Er gaat immers niets boven Groningen dan uitzichtloos gestrekt niets doorkruist met wegen, te voet te rap vervelen en met auto alles verstoott wat te  verstoren valt. zo  blijkt de fiets het ultieme transportmiddel.
Vandaag dus over de Middendijk, een slaper uit het verleden, de polder in naar de kwelders. De rust en ruimte is immens dwingend om bij dit stralend najaarsweer straffeloos te moeten vertoeven.
Dit tussendoortje, deze overgang van droog naar nat doorgaans, zo ergens tussen Nieland en Omlandia gelegen biedt en bood ook in het verleden, daar bij een oud vissershuisje en een afgelegen boerendeel toegang tot de omvangrijke Deltadijk bij het Wad.

Het ging vlotjes zo in de zon trappend met zicht op kievit en overvliegende zwanen, zelfs de wind zat mee.
Ergens voorbij een haakse bocht, die ik moest nemen, zag ik een heftruckje wat heen en weer bewegen, aarzelend bijna. Nabij gekomen kwam een gemust mansmens uit het vehikel op me toegelopen. Er zat geen gedag in vandaag, doorgaans mompelen de boeren iets onverstaanbaars vriendelijk, ditmaal helaas niet.
Wel wat stuurs geblik van ogen die nooit diep in glaasjes hoeven te kijken. De flessenbodems waren in montuur vervat, op z'n neusbrug geplaatst om hem enig zicht te verschaffen met wie zich aandient op deze godvergeten plek.
Uit de woorden, die mondvol gelijk pruimtabak mij toekwamen, begreep ik iets samengevats te vernemen van -eigen weg- en wegwezen. Natuurlijk sprak ik dat niet tegen. Maar er was meer, iets sappigs sputterde hij als -verboden toegang-.
Hij duidde mij, niet aankijkend, naar een luttel decimeter groot plankje dat diende om de toegang te  ontzeggen van waarschijnlijk zijn erfdeel. Voor het waarom kreeg ik geen reden. Er restte niets dan op de schreden te keren.
Kort van stof en recht van leer gaf dit ietwat autistisch heerschap mij te kennen dat het Wad vanaf Nieland en Omlandia te betreden was, maar niet over deze smalle weg. Een omweg dus, door dit rechtlijnig landschap met weinig goedertierenheid.
Ergens vermoed ik dat deze polder, weliswaar niet door God geschapen toch wel in ander kerkelijk verband in vroeger eeuwen is uitgedacht. Onder de tucht van rechtlijnig en rechtschapig zijn in de gereformeerde leer valt  met behoud van al het goede ook veel ijzer om te smeden tot spa en ploeg. Of hier de mens de smalle weg, dan wel de smalle weg de mens heeft gevormd tot wat hij, deze onverbiddelijke boer, is geworden laat ik in het midden.
Op de kruising scheiden onze wegen, ik stond paf en stil, googlede nog even in de hoop mijn gelijk te halen uit de virtuele wereld. Immers de analoge heeft mij flink bedrogen. Al was het maar met bewegwijzeringsbord vermelden aan het begin van dit toch wel doodlopend pad. Dit alles opdat ik eerder verwittigd zou kunnen worden op ongastvrij gedrag
Helaas niets wees erop dat dit smaldeel op zijn erf mij rechtmatig de toegang mocht ontzeggen. Dit gezegd, of beter, gedacht hebbend, kwam de slechte gemutste  autistische agrariër  van zijn pad af mijn kruising op gelopen met zowaar een knuppelvormig ding paraat. Ik haalde mijn gram noch mijn gelijk en verwijderde mezelf snel maar rechtlijnig rechtsomkeer.
Bij nieland bleek het, ondanks allerlei verbodsbepalingen, voor een eenvoudige fietser mogelijk om het stijl talud van het dijklichaam te nemen. Op de kruin ontvouwde zich, zoals verwacht, de openbaring van de Waddenzee in sompig gras en her en der veel hekwerk. De fiets deed wat een fiets doet, naar beneden opzoek naar de afnemende zwaartekracht. Op de glad bekleedde, A7 waardige asfaltering van het dijklichaam reed ik genoeglijk, met tegenwind mijn volgende bestemming tegemoet; de ommelanden bij het Noorpolderzijlvest haventje.

Stiekem klom ik halverwege, ter hoogte van de boze boer, nog even de dijk op, om te bezien of ik van gene zijde nog mijn gelijk kon verkrijgen door aanwezig verbodsbordenwerk. Helaas alles wat riekte naar ongewenst bezoek en hoe dat zich dient te gedragen was verwijderd. Dus sprak de boer wellicht het juiste pruimtabakerige woord met mij de terugweg te wijzen. Langs deze weg ben ik niet alleen, maar gelukkig iedereen ongewenst bezoek. Het stelt gerust te weten geen uitzondering te zijn.

Voorts, op naar het kleinste haventje van Nederland bij omlandia. Onderlangs de enorme deltadijk naderde ik het al van verre zichtbare sluiscomplex, waarmee wij allen droge voeten houden en brakwatergedierte landinwaarts kan gaan bivakkeren. Het zielhoes blakerde in de lage zon en wentelde zich tevens in een menigte aanbidders daaraan. Gezellig. Althans sommigen ervaren zulks zo.

Hier komen rustzoekers, dag-, uur- enof de helft daarvan- recreanten, de reistijden voor lief nemend bezoek aan dit fortuinlijk zielhoes afleggen, gelijk een lode last van het moderne leven door even  ' morgen' te vergeten in dit 'nu. Al blijft bereikbaar zijn door etteren vanaf het schermpje dat als rozenkransje zedig wordt betast.
 Lieden die afstand ervaren als tijdverslinden en dienaangaande afstand overbruggen onder chronisch tijdgebrek. De snelheid waarmee de moderne mens gedreven wordt tot waanzin komt nergens beter tot uitdrukking dat op een recht strookje asfalt van enkele meters breed en kilometers lang. Zelden drommen zoveel suïcidale mobilisten samen dan opgejaagd naar de stip aan de horizon gevormd door het gemaal “Noordpolderzijl” bij gelijknamig zeehaventje. Razend zijn ze, zeg bezeten van een vlek voor ogen de ultiem rust en leegte in alle stilte te mogen ervaren nabij het Zielhoes. Nieuwetijds bejaarden drijven daar aan de kreupelzone van Omlandia tevens de spot met de tijd door een collectieve poging tot stilzetten daarvan. De aanval is geopend, de stormridders staan in het gelid opgesteld in keurige rijtjes mobiele behuizingen. De ridders trekken ten strijde in hun gedachteloos tijdverdrijf, zittend, snurkend, waggelend strek en rekoefenend op het dijktalud.
Langzaam aan bespeurde ik bijna gedachteloos enig pruimtabakachtige smaak die mij vervulde gelijk de agrariër waar ik geen afscheid van had genomen. Even zo onnadenkend struikelend over mijn gedachten betrapte ik mezelf op het puntje van m'n schoenen die bijna bloeiende november madeliefjes verschopten. Ik schrok van deze wrede stap, keek schuldbewust even naar mestvaalt -gespreksstof dampende- recreatielingen aan de overliggende oever. Gelukkig niemand nam mij waar in deze hersenschim van vereenzelvig genoegen me inlevend te tonen naar de bijziende boer, die wellicht zó helder voor ogen had wat hem bespaart blijft met een enkel verbodsbordje.




18 september 2018

herfstig

de vlinders fladderen
naarstig rond
ze weten het
dadelijk komen ze
daglicht tekort
er is haast geboden
nu het groen van kleur
verschiet is de winter
wat niets biedt
aan kost dan
onderkomen
in het dor bruin
riet

verhongaarsing

het heeft er alles van
maar meer nog van
vervreemding of erger
nog gebrek te assimileren
in groter verband
of tot religie te boetseren

in omgekeerde volgorde
wordt actief magyarisering
tot lijfsbehoud vereerd
het woordspel
verhongaarsing
heeft daar alles van
van verhongeren tot honger in
van zingende Hongaar
tot marginalisering toe
van alles waar volk voor
staat een eenheidsworst
voorgehouden
aan de kuddegeest

08 augustus 2018

waar hij zijn vingers bij opvrat

kunstenaars hebben scheppingsdrift
dat zijn niet van die gearticuleerde
stijlfiguurtjes

hij was een duivelskunstenaar
die in de dood een verdienste zag

had er ook een handje van de dood
te bespelen met wat hij in stenen las

zijn achterban een goedgelovig volkje
op de achterhand droeg goed zorg

een verdienste toch waar een ieder
al in steen omvat beleide wat men
daarin was

hij ook beleed wel wat maar dan wel
zonder al te veel zeggingsdrang

onder stoelen en banken geschoven
was het goed toeven met geloven

spreuken gelijk ook een epifanie
gehouwen onbehouwen in gerief
van goddelijk gebod te ijdel gebruikt
waar Hij zijn vingers bij opvrat
maar ook trouw bleef aan begeleiden
van de ter aarde bestellenden

06 augustus 2018

Verloat

Ik liep op met de bijenman, het ging niet over koetjes maar bloemetjes en gevleugelde woorden daar-om-trent.  Hete dagen en dat van ‘smorgens vroeg tot ergens in de middag. Volkeren was  het trefwoord. Hondjes lopen met het rondje, je raakt de tel kwijt en misschien dyslectisch bovendien.

- Er fietste een man voorbij, wat ouder, mijn leeftijd of iets meer. Hij groette vriendelijk, oogde ook zo, het had mijn vriend kunnen zijn. Ik heb er geen. Langlopende contacten met toenemend onderhoud om het een beetje gesmeerd te laten lopen waren aan mij voorbij gegaan, of nooit goed besteed wellicht. Zonder gaat het ook goed, bedacht ik mij.

- Er meerde een kajak af, iets veelpersoons met nog meer spul dat op de steiger werd gezet. Gestremd, terwijl nog geen week daarvoor, ook toen al heet, een bordje was geplaatst met verwijzing naar een knopje voor het openen van de sluisdeuren. Blijkbaar zag iedereen dat eerder vanaf het water over het hoofd.
Twee aardige mensen, man en vrouw, groeten ons eveneens beleefd, wij zijn wellicht fatsoen en beschaving ineen om de passant welluidend ons te laten plezieren. Zij zelfs minder kort afgemeten dan hij; met een olijk montuurtje oogde zij gewoon. Zonder een specifieke vraag te beantwoorden stelde ik, de hinder is direct gevolg van dreigende waterschaarste. Zij lachte tevreden met de constatering daarmee te kunnen leven. Hij knikte begrijpelijkerwijs. Niet echt de indruk dat hij begreep zo te moeten bivakkeren op de steiger. Uiteindelijk was klaarblijkelijk de conclusie getrokken; rechtsomkeer. De Waddenzee een dijk tever, maar de noordpolder kent zonder afslag nog een tocht rechtdoor het desolate landbouw polderschap.

Maar goed, Ambrosius, daar ging het over.
Van vroeg in de ochtend tot laat in de avond is hij in de weer. Zijn menselijk kapitaal is op de vlucht, bijeen of zwermen rond, leggen hem geen windeieren. Hij kan er mee leven, iets voor de kost. Gebukt gaat hij eveneens onder de last van volksverhuizingen, ik kreeg vaag een indruk van Stalin of eerdere grootheden die mensenmassa’s managen. Het is een metafoor te zien hoe vrouwenvolkeren hem onbewust dienen in vermenigvuldigen. Een beschermheer is hij ook genereus in het verhelpen van een potentiële volkerenmoord. Die mijten immers vormen een regelrechte bedreiging voor zijn door inteelt verrijkt honingbijengeslacht.  Eigenschappen die nuttig zijn worden uitvergroot genetisch doorgegeven via erfelijkheidsleerregels. Stelselmatig zwengelt hij de discussie aan over DNA dat alles vastlegt wat hij verwenst, toewenst of wensdenkt. Het leven van een imker gaat over driften.

Laatst scharrelde hij wat achter in zijn knutselschuur. Veel spul, soms bruikbaar bovendien.
Het betrof een desinfectiemiddel waar ik naar vroeg, althans een adres.
Het duurde even voor hij terug kwam met twee potten.  Dit is het, hij wees, ik keek. En ja thymol heeft die geur.
Hij vulde nauwgezet een ietwat af. Het is niet giftig. Je sterft er niet van, andere beesten doen dat wel, schimmels ook. Daar ging het om.
 In een overbodig leeg schroevendoosje deed hij enige grammen kristallijne stof. Het is genoeg,  je kunt ermee vooruit.
We spraken over een door hem opgetrokken voorgevel, nog uit zijn gezinsleven. Zijn handen zijn er nog kapot van.
Meer trots bleek hij op een plataan, of wat er tussen struikgewas voor door moest gaan.
Er stonden wat piepschuimkasten bij klaar. Noeste arbeid leek het, hij beaamde, ja, het is heet maar moet er nog even tegen aan.
 Het is zijn kapitaal, ik vroeg er maar niet naar, bijenvolkeren komen steeds meer in de publieke belangstelling te staan zijnde waardevol, zelfs de belastingdienst zou interesse kunnen tonen. Men moet voorzichtig zijn in deze.
Voor hem, denk ik, gaan altruïsme van de bij hand in hand met cliëntelisme, wat zich zwart en zwaar maatschappelijk terug verdiend.
Bijen zijn ook dol op cliëntelisme, wat een altruïstisch ruilmiddel van voor wat hoort wat is.
Soms oogt hij wat vermoeider dan je klimatologisch kan verklaren. Aan imker zijn moet ik me dus fysiek bezien dus maar niet verkijken.

We namen afscheid met mooie dag, wat vanzelfsprekend is bij staal blauw in brandend zon licht.

Ik heb er niets mee, dat azure, dat lichaamstemperatuur overstijgende waar de massa voor in beweging komt met zuidwaarts trekken in de zomermaanden. Ze, de massa, hechten nu eenmaal aan klitten bij elkaar op vreemde stranden, paringshokken gevuld met elektronische voorgebrachte tonen en dorsten naar elkaar. Zelfs gezinslevens worden daar op zeerepen stuk geslagen in teveel massaal vertoon van wispelturig gedrag. Persoonlijk kan ik mij niets voorstellen bij thuisvoelen onder de mensen, maar wel bij een dak boven me hoofd. Hoewel voelen in overdrachtelijke zin begrepen ook  bij wijze van spreken zou kunnen zijn, trok ik de deur achter me dicht. Maar de bijenman en ik hadden de klus van socialicatie weer volbracht.

05 augustus 2018

het er naar toe gaan

een doel op zich is de bestemming. O nee, absoluut geen eindbestemming; een tussenstop is meer dan toereikend. Voor dit moment. Morgen ligt het anders, want dan is het bereikt.
Iets om naar toe te gaan, naar uit te kijken, een lonkend perspectief (zeiden ze jaren geleden). Een stip in de tijd, of een vuile vlek, iets om weg te werken onderweg naar dat doel op zich.
Het leven staat er bol van, allemaal plannen om er toe te komen. Zeker weten dat je het mist als je zo'n prachtig levensmotto mist. Of het nu een eind sprint naar het diploma betreft, het begeerde stukje carrieredrift of switch, het aankomen op de stip van googlemaps, een date met een aansprekelijk gezicht dat Facebook biedt, het klaar komen na een heftige wip, naar buiten kijken uit de witte weelde waar niemand zijn lotsbestemming ziet en vensters een diepere betekenis hebben dan het platte vlak van glas.
Het dromen heeft zelfs een grootmacht in zijn greep gekregen ergens in de vorige eeuw. Daarbij zijn twee mannen ze ontnomen en werd een illusie geboren in een land bezwangert dat een bestemming in het zich droeg (draagt).
Groot worden, en dat dan weer opnieuw, is daarmee een doel geworden dat, inderdaad, iedere peuter nu eenmaal heeft. Zelfs gekozen wereldleiders van grootmachten lijden aan peuterpubertijd.  Dezelfde lotsbestemming om te voorkomen dat het een eindbestemming wordt.
Een leven leiden. leidt altijd tot iets. Al is het domweg gelukkig van dag tot dag en misschien zelfs morgenochtend vormt een uitlokkende roep dat in de toekomst ligt; tijd en ru i m te zijn daarin vrienden, voor even.
Er zijn lotgevallen en lotgenoten in beide gevallen betreft het een lot en een bestemming van mensen die het beschoren is. Zo staan er overal langs wegen bestemmingen aangegeven en hoe ver dat dan nog is. Dat zijn geen eindbestemmingen, met reden men keert vroeg of laat de schreden.
Onderweg naar een bestemming komt men wel geregeld (fotogenieke en dienverstande strafbare feiten) tegen van mensen die hun eindbestemming bereikt hebben. Zij zijn dan gearriveerd, op hun definitieve onomkeerbare plek, op deze aardkorst. Ze keren, op een uitzondering na, niet meer terug, zijn heengegaan naar een zeer aan discussie onderhevige plaats die nergens geduid toch overal aanwezig blijkt. De hemel, denkbaar worden ze door sommige goedgelovigen hemellichamen. Andere weten zeker dat er niets is na het uittreden. Weer anderen bedenken zich redenen van hoge mate oplosbaar zijn in een etherische brei van ontegenzeggelijke waarde. Na henevaren zijn in enkele visies wederopstandingen mogelijk in diverse gestalten die men wellicht in het daarandermaals ter beschikking heeft. Een winkelnering met het goddelijke als middenstander die zijn boeltje slijt aan een ieder die wel wat ziet in een andere verschijningsvorm. Denkbaar wil gemiddeld mens liever niet als zodanig wederkeren en verkiest het rund of varken te zijn. 

24 juli 2018

kerkenpaadjes

Wie het Breede heeft gehad, kent de engte van het smalle pad, omkleed met rattelaar gaat daar gepaard te fiets te paard of te voet een ieder op, af of aan.
Het is niet meer dan kwelderrug met enig woongenot, een oude schuur, wat koeien achter glas, die wel kunstig zijn gemaakt. Een kerkje van de verworpen steen tot fundament, wellicht ook veel oud zeer dat hier ten ruste is gelegd.
 Het komt voor dat in alle de rust de stilte het hier besterft in een enkel vallend blad.

Verder is er nog een bad van luttel vlinderslag lang en in de breedte enige borstslagen groot. Zomers veelal goed gevuld, met badpak gelukkig wel, prijkt daar het plaatselijk belegen vrouwelijk schoon dat overduidelijk de vergankelijkheid toont. Je denkt al ras ach wat jammer toch dat ouwe hoeren niet een eigen kuip bemensen met gezwets. Hoeveel meer genot had dat de badgast niet geschonken die slechts baanjestrekken toekomt. Het is intriest te zien hoe verwijtend en ook verwaarloosbaar klein het vetoplossend vermogen hier door gebrek aan onderchlorig zuur met hypochloriet weinig werkzaam zijn. Het riekt bovendien ietwat, men zou iets aan de dosering moeten doen ter bestrijding van afdrijvend vocht en wellicht zwaarlijvig gekwebbel.
Het irriteert eilaas om andere reden dus dat fertier bestaat uit plezierig samenklonteren in het bad. Horensdol degene die thans gehoorgestoord zich gedraagd, zijn smetvrees voor teveel stemband gebruik in overdadig vlees het liefst aan banden ziet gelegd.
Men schreit voort, bevangen door een piep klein bosgebied bekneld uit een ruilverkaveling ontsnapt vanwege waarschijnlijk de zanderige aard die landbouwers tegenstaat. Luwte en lommer vallen ten deel aan het aankoersen op het kerkdorp. Dat blijkt uit de torenspits die prijkt op de kruin van de opgeworpen wierde recht vooruit. Breede, het lidwoord ontbreekt, blakerd gemoedelijk in schroeiend graan en dor veld aardappel, ergens heeft vermoedelijk de oude Weert zijn werk gedaan. De hittegolf echter, die hier over gaat, verdient de meeste eer.

Tot slot begrenst een ijzeren spoor de werkelijkheid rondom en verklaart daarbij tevens het belendend water dat eerder nog voor zwemplezier was ingericht maar ongeschikt de tijd heeft doorstaan als visvijvertje voor een verdwaalde hengelaar. Zijn uitrusting hangt veelal vervaarlijk groot bemeten voor lul in het water.

Dit alles bij een rondje Breede. Men knapt op van leegte en ontwaart het vele in schaarste hier dat zo prikkelarm, op een enkele brandnetel die voorbijkomt na, uitgedost een overvloed aan kalmte biedt. 

21 juli 2018

bempt*

hij sleept de dagtaak, die op z'n bord staat, in de kruiwagen mee naar huis.
Sluit achter zich het hek en de week af en loopt halverwege het weekend in.
Morgen is vrijaf. Voor de een de dag des Heere, de ander rust meestal een wat.
Hij gelooft daar niet in, heb ik weleens begrepen.
Knielde wel, toen ik hem vroeg de zeis te bramen,
gewoon met z'n kont zittend op de hielen van zijn naar buitenstaande schoenen.
Zelf kom ik nooit zover, doorgaans stijver en wat stram hurk ik een beetje,
toen ik toe keek naar zijn vaardigheid dus ook.

Eerder was het een kwekerij en later nog een moestuin voor wat dorpelingen die liever zelf wat teelde, alvorens zij daar neerstreken en hun heemtuinderij begonnen.
 Het is er van opgeknapt, neem ik aan. Immer lommerrijk een diepe tuin,
 met ronde vijverpartijen. Althans dat water werd door tweespalt gedeeld,
een broedertwist of iets wat daarmee samenhing.
Voor mij was het spijtig dat de klief zo zichtbaar nu die lusthof in tweeën deelde.
Een helft verruigd nog steeds, daar is zijn broer op bezig,
althans heel soms aanwezig. Er staat ook nog uit de vredestijd
wat kunstwerk te vervreemden.

Merkwaardig dus dat contrast, achter het draad
(het zou schrikdraad met prikkeldraad kunnen zijn) dat middendoor gespannen
 is en de tuin doorsnijdt in tweestrijd voor het leven.
 Achter die gespannen draad heerst vredig een stinsetuin met plasdras moerasje achteraf.
Van voren, bij binnenkomst staat door de week een stoeltje de klus te klaren
 van het te geven welkom, een entree. Daar schuin achter werkt
de plantenman zijn zorgvuldig gestekte plantgoed en
enige zaailingen uit passie en voor de kost.
De dagelijkse arbeid is verkoop van de levende have, aan liefhebbers
van een heemtuin achter huis.  Er is pluimage dat zo nu en dan de kop op steek,
dat wil zeggen meer af dan toe. De vreemde eend uit merkwaardig snit gesneden,
uitgedost met rommel hoed en verkreukte kraag op schoeisel dat nergens bij past dan dienen om uitstekend uitgelopen te zijn. Nobel spul bezigt vreemde taal,
komt met busladingen gelijk, verdwijnt ook weer groen uitgerust
waarschijnlijk naar de grensstreek. Dit komen en gaan verrijkt
de diversiteit in ras en soort waar een ieder wel bij vaart.

Verder, bij aanvang van de werkweek, noeste arbeid in zwijgzame uren
 waarin hij het pootgoed opwerkt tot product. Waarschijnlijk
vult hij ook de uren met beheer en onderhoud van het paradijs in pijpenla formaat.
 Adam en Eva in vestzakformaat met scheppingsdrift zijn beide metaforisch aanwezig.
 Hij als tuinman dus, zelfs in appels is voorzien in deze hof van heden.
Zij schept sfeer met gebak wat snuisterij en luisterrijk gerief
op een half gedekt en deels onder de blote hemel ingericht terras.
Het gaat het echtpaar voor de wind met in gure maanden wat bijklussen
buitenshuis omwille van een sluitende begroting waar immers alles in uit moet komen.
 Zelf een viervoeter die gelijknamig de prachtige rozen her en der
ook haar plas zo nu en dan moet doen. Het kan er af.

*bebloemd veld

30 juni 2018

Het liegt er niet om

of hij waardig is heen gegaan, laatstaan waarheen danwel, ik heb geen idee. Het contact met aardse zaken is verbroken toen hij in de witte weelde verdween en vandaar in hoger sferen. In iedeeen komen de dagen tot rust rondom zijn woonstee. Het tiert weelderiger als weleer. Al moet gezegd er wordt kruiskruid te grazen genomen, een onverlaat wellicht of een paardenliefhebber misschien. Verder gedijd zijn ‘origide’ ( rietorchis voor de welverstaanders) uitstekend en schiet in zaad rond deze tijd. Stofzaad dat vervluchtigd gelijk geesten over water of stof dat de akker verlaat. Uitgewaaid gelijk hij ook nimmer neer zal dalen, blijft een open vraag.
Hij zwijgt als een graf, hoewel ik niet weet waar zich dat bevindt. Slagen de zwanen met vlag en wimpel, waarachtiger nog de uitgemolken koe van een of ander kunststof fabrikaat dat zijn achtertuin bewaakt.
Misschien is het huis al van zijn achternaam afgehaald, onbewoond zegt niets anders en is in zekere zin niet onbewoonverklaard. Hij blijft zijn stempel toe nog toe drukken in alles en schitteren in afwezigheid.

Eerdaags halmen de zoden rijk en wuiven naar voorbijgangers die de doodse stilte wel ervaren zijnde bedevaartsoorden voor gehoorgestoorde trommelvliezen en overprikkeld netvlies dat alleen maar schreeuwende kleuren en ingekleurde klanken dulden. Rust een toegevoegde waarde aan dit pand. Ik wens mij gelukkig met deze gedachte en klink op ontelbaar lange dagen uitgestorvenheid alhier.

12 februari 2018

Wij wonen (zinsnedig)

Dit huis heeft een zoldering, een plek als slaapvertrek,
bewaarplaats tevens van mn dromen.
Ook dromen die niet veel hoger meer uitkomen dan het toilet op de begane grond.
Het bouwt soms wat spanning op bij hoger nood of bezet voor wasbeurt, een partnerkeus.

Het is net of alle ruimte binnen zit wat van buitenaf niet te zien is.
De lucht wordt door de bomen opgevangen tot een ruizend gedicht.
In het vlechtwerk van elzenproppen, paars is in de kronen een modewoord,
tegen het barsten aan gezwollen.

Hier worden de nachten wakker gehouden met knallen om de vijf minuten, afgesteld
tegen vreterij van ongenode gasten. Althans de agrariër is hier de baas en dat moet iedereen weten.


Binnenshuis, zo 'smorgens vroeg, hoor je, naast de donderbus, alles nog onverstoorbaar goed.
Afgelegen horizon wekt altijd indrukken bij het licht dat daarop ontstaat.  Dan kruipen de meeuwen vroeg weer tegen het dijklichaam aan uit de kwelder.  Ze zwijgen zwevend over het land.
De eerste die daar wat van zegt kraait kras en schel soms fluitend fel, versterkt door een formatie ganzen die net in het gelid de kruin ontstijgen.  Zo is breken door deze geluidsbarrière heen.
Dat alles achter glas,  het vriest immer, al worden de straten nat glimt de weg spekglad zonder buiten te geraken.
Hoor je botten kraken van een goed ingepakt krantenmeisje. Ze verdient het niet zo neergehaald te worden.  Ik glimlach wat zij krabbelt op en stopt trouw de zaterdag edit, in de groene container voor het huis.
Daarmee is rond zessen de ochtendspits compleet en rest de hele wereld uitgespreid bij het ontbijt
op tafel, om verorbert te worden. Het smaakt bitter op een enkele columnist na die de natuur verslaat in stomme taal.  Uitgedrukt vandaag de mezen, zo te lezen aan de wintertafel, pikken ze een graantje mee.
Iemand beweert vandaag dat morgen Amerika vergaat. Maar dat is flauwe kul, want dat land bestaat niet meer. De wereldmacht gaat koppie onder aan kapitaal geblunder.
Het is stil in huis de buizen suizen nu warm water.Er trekt een koude luchtstroom langs, wat ontroert, de radiator platen; kringelsporen naar omhoog. Er staat een reisdag voor de deur te wachten; ik popel om naar binnen te gaan. Vieze plaatjes kijken van dode dieren om te weten, ach die natuur toch, of een schone zaak behouden het waard is, zelfs voor de kinderen. Al dragen die blikwaardig genoeg bij aan de bermen waar langs zij togen tot ze volwassen misschien weer trimtroepend oprapen wat de wereld hun achterlaat.

ik lees een boek wat goed het is gelijk
een herinnering van waaruit wat geëvangelieseerd
het werkwoord tucht is aangeleerd
de kaft verraad een meisje met een landschappelijk gelaat
ze rust in handen met haar hoofd dat verder op
beschreven staat het maakt weer alles rond
wat verder weer natuurlijk vanzelf gaat
met schijt aan alles bewondering houden
voor wat ons overkomt.

Over mij

Mijn foto
Als ik later dood ben wil ik dichterlijk zijn: Hemelsblauw verdichten in deze lijnen tot nagelwitte strepen. Los weer in de hoogte op vanuit het niets tot onvergankelijk leven. Tot dan toe leef ik me in de regel uit.

Volgers

Blogarchief