Ontwaakt uit dromen verliep de avond voor mij uit in schemer verder. Duister was het einde van de laan, geen boom meer van de achtergrond los te weken, was alles silhouet in zwart en bijna ondergrondelijk aardse grijzen. Diepe geulen naast aarden opgeworpen aardenwallen onder mijn ogen. Geluid van uilen gepaard gaand met nachtmerries achter het schrikdraad liet mij verder alleen met plassen op onverharde wegen. Geen camera of verrekijker hielp mij door deze bossen vervuld van bomen die ik niet meer zag staan. Het verging mij om de lusten te ervaren van de zwoele nacht. Gaandeweg een straatlantaarn zwak nog maar verhelderend licht. Ogenschijnlijk en tot slot geel en schitterend tunneleffect met wit doortrokken ononderbroken lijnen. Boerderijen in het gelid aan weerzijde en een paddestoel met wegbewijzering waarop ik ruim bemeten nog tien kilometer uitlas. Het was nacht in deze houten wereld vol leven, spoorbijster liep ik tergoedertrouw in een teveel bijvoegelijknaamwoorden aaneengesmeden het klinkerpad verder af.
Stilstaand in gedachten was ik nog even verdiept in het bloedend hart dat ik eerder op de avond zag. Getroffen door die metaforische wond wist ik dat die boom boekendelen sprak in wijduitgespreide lipvormige gewellen omgeven door lettertekens van liefde op de huid geschreven. Dit alles langs de Pollse weg