
k wiebel uit mijn blote hoofd
of door mijn kale kruin wat licht naar jou
_______________________________
Hier zit ik, op mijn eikenblad. Wiebel, wabel er wat af en waggel nog wat heen en weer.
Een beetje schommel, dommel ik en droom me groter dan die dikke boom.
Ergens in mei kruipt 'n rupsje klein, bedacht de eikelboom zichzelf rijk.
En, o, en ach wat knabbelt dat alweer een blad en nog ’n blad.
Ik was al glad vergeten dat ik vroeger altijd wat te knabbel’n had.
Zo breedvoetig ik hier sta, versteld zo, door de jaren ’t glijdt, niet tot mijn spijt en dik tevree.
Ogenschijnlijk blikte ik naar benee en nooit genoeg zo als verwacht, zag ik dat op mijn laatste blad
er een spannertje mijn blad opat.
Een gaatje waar ik nog doorzag, hier komt de herfst weer vervat er juist doorheen.
Nu even, gezeten bladloos stil, verwacht 't eitje daar en ik hier zodat ik zou slapen gaan tot lenteweer.
't Weer mijn schubben schurkt en wendt tot keerzijde, ik ontwaak in lommer, van een bossig blad.
Mijn kroontje dik het rijk alleen 't rupsje weer strikt tot vraat en gaatjes toe bewogen.