van tijden en streken vervreemd zie ik om
in dagen die hunkerden naar vrij zijn
getrouwd nog en het land aan werken
slechts ten dele voor de kost
blikvoer om in een ommezien
te ervaren hoe het land vergaat
in den beginne was gazelle
afgeladen voor de aftrap
richting brabant begin zeventig
het tupperware land bij uitstek
met veel failliete fabrieken
een boer als hobbyist trok de wagen
geen gezicht met zoveel varkens
opgehokt en opgefokt tot lijk
waden stinkend stikte ik daarin
st Anthonis een nieuw gedicht
als maisvelden zoog de gier
rondom de dennenakkers
zure regen besloeg nog slechts
een toekomstbeeld voor pijnbomen
nu vergrasde mij het beeld
het jaar daarop viel Drenthe
uit de toon van het behoud
behoedzaam alles conserverend
stonk de geldzucht uit de naden
van de rentenier de ateliers
van welgestelden die kunstjes
toonden, toen al in de vorige eeuw
we fietsten afgeladen op naar diever
wat ons gestolen had kunnen zijn
dwingelde de heide als verslagen
grasland vol pijpenstrooitjes
ogen op steeltjes loerde in het heelal
terwijl de grond verloren ging
onder het geweld van natuurmonument
liefhebbers en verwerd met Lhee der ogen de stilte
tot een verward Vondelpark voor desolaten
met dolenden op alternatieve wegen
Gelderland was in die dagen te groot
doortrokken van veldwegen
langs hobbelend en vastgezogen
in een plas die lag te spiegelen naar
de bomen je zag wat de tachtigers
aandachtig nog romantiseerden
vervangen worden en men aslfateerde
Apeldoorn in het oog stak schril af
in een verzonken snelweg bij haar afslag
steil de oevers van de wegen als hun godsdienst
brokkelde alles af tot zelfs de vale ouwe
er aan moest geloven dat gejaagd
niet meer schreven wordt voor
kroondomeinen en de zijne
maar hen die voorstaan een jachtig
bestaan rivierenland met zoveel
verdriet doordrenkte uiterwaarden
liet alles in de vaart der volkeren
achter zich
ook begin zeventig verzonk ik zelfs
ver beneden peil in de stad die alleen
lag licht te vangen uit de ogen die het stak
dijk noch land bestierde en verbonden
met zijn reepje asfalt naar die andere
op de rand van de afgrond stad
hier borgen wij ons op tot stichten
van een gevluchte en gewaande werkelijkheid
de veiligheid voor kinderogen in de wanen
van de tijd met gescheiden wegen voor snel en
langzaam wegverkeer oud worden dat leerde
je hier was decennia lang werkloos toe zien
hoe uit het slop gekropen de stad verried
dat langs de dijkvoet men schoorvoetend
omhoog moest om op de kruin water te aanschouwen
ik ving vliegen af die moordend door het land
mij leerden collecteren wat stilte te berde bracht
uitgewaaid zijn nu de kinderschare en rust ik hier
bijna in mijn graf waaruit de stilte weggesloopt
door overvliegende landingsgestellen
nog was Holland in zicht mijn geboortegrond
anders ingericht heette het toe eendracht
als polderland in zwartwit vast gezette herinneringen
de bijlmer werd ook daar ingezet
verstedelijk te grootschalig voor de fiets
gesneld als ik geeneen gevlucht op het gevaar
af achterhaald te worden door deze mokkumslag
die zonder stoot miljoenen wil herbergen
in zijn schoot kalm brakende vuilnisbelt
oorverdovend is mijn wieg tot graf
in andere talen opgenomen een vreemd gezicht
dit noorden van het land dat aan de westkust
liggend waterland drassig in haar rondom
versteende hart
het echte noorden lag veel hoger met haar
rood stenen medeklinkers opgetrokken
woonsteden uit de eigen klei getrokken
vergezichten een oude man leerde mij
vele jaren later dat groningen stond
voor grasbergen een wierde op het wad
een ritje in die eeuw kostte je al gauw
een dag van je leven en wat ongemak
lange polderwegen waar je kon leren
wat meanderen was langs grauwe abelen
en genieten van het zilvergrijs in het ver
schietwilgen met door je wilde haren zilte
kluchten van onmogelijke gehuchten
waar oranjevrijstaters generaal pardon
zochten voor hun uitgekookt brein
hoteldebotel was hun vervuilde vrijstaat
een onderkomen was geen onderkomen
voor de anarchist in smalle stegen
met teveel ruimte werden zij opgeslokt
ik kom daar nu nog weleens om te zien
hoe verloederd tot kneuterige tuintjes
hun verzet gebroken ligt gedicht
bij Pieter buren kon toen nog
met een dialect al is de negerij
daar ook al uit gebroken
wat rest er van laagland dan zeeland
een verworvenheid tegen dit verdronken land
voorbij Saftingen was voor mijn zuster
weggelegd zij streek daar neer waar ik
elders beneden peil verbleef steken
waar eens meidoorn de kronen spanden
wuifde eind vorige eeuw nog op de kruisingen
der wegen een enkele iep in het geniept
kernachtig uitgedrukt wist toen al het is niet pluis
met zoveel energie verwekken is het een groot gevaar
voor overleven kun je beter strijden tegen
de verdrinkingsdood dan in een stralingszone
onverrichte zaken keerde zich tegen het middel
de burg dat was op een steenworp afstand toen genoten
maar zou de randstad ook haar klauwen
daarop al richten vroeg ik me toen al af
in vrouwenpolder bleef het op hemelvaart
tussen de jonge duinen als prille borsten
in het zand nog droog terwijl nederland
die dag sopte in het nat
mij leerde dat alles overwaait in zeeland
en buiigheid alleen het slechte humeur
voor verder laagland betreft
ik mis herinneringen aan de uitgestoken tong
omdat we daar alleen over de napoleonbaan die thans
uitdijt gelijk de breedte van dit land tot asfaltbaan
waar kool in is blijven steken al staakte toen zwarte koppen
daar hun nek nog wel vooruit als achtergestelde kinderen
des vaderlands met zachte g uitgesproken dwangbuizen
keurslijven van hun eigen achterban en carnavalsweken
zijn blijven hangen in het verleden en bungelen
nabij geijsteren aan de overzijde dat daar lag dat loog
er niet om we wisten van de letterlijke landhonger
die limburgers genoten in een uitgevreten landschap
door mergel en been ging hier de andere kant
van pieter verloren en veranderende leuker
als heide tot een stijle verneukte recreatie plas
klein vink een dood wolfsven als toonbeeld
van verworden leegheid spande de kroon
waar stevenweert zijn sluisdeuren voor sperde
opende met gapende mond de maas haar grintgaten
zuid holland holde toen al achter uit
mijn tante lag daar opgeborgen
in een vissersdorp wellicht was
naast de schreeuwende havenmond
het land toen al geen gezicht
anders dan voor revaliderenden
opgekalefaterde veengronden
die er verzopen bij stonden
zo verdicht tot steenklompen
ik weet niets uit die eeuw
dan scheveningen waar ik stom
genoeg dronken uit wegtrok
achter den haag die veel te hoog
voor mij statig was weg getrokken
want daar vertoefde toch een rode uil
die proletariaat bestierde met zijn kale
kop en hanenkam armstatig woonde
op een steenworp afstand in de verloedering
een vriend die van mij vervreemde
in een platte flat te drukdoende met
carrière maken ach zoeter meer
waar is uw land gebleven toen
ik het doortrok zag ik bomen sneuvelen
in de strijd en boerderijen doortrokken
door bulldozers die gozers verdienden
met vernietigen dun tol tot welvarenden
wat daar nu nog rest heet groen hart
wat mij gestolen mag blijven
ik heb niets meer op mijn lever
want u terecht was enkel naast de dom
een onmogelijkheid van amelisweert
dat vertelde al genoeg hoe oude staten
uitgevreten om snel doorheen weg te wezen
geen land om in te vertoeven toen al niet
nu nog blijf ik daar zelden steken
met zeker weten dit metropool
van verbindingswegen is het spoor bijster
ik verlang naar een recessie waarin alles
tot bedaren komt en dat komt nu goed ui
wat nu teveel uitgespreid
langs snelwegen alles weg vreet wat bij mijn
verleden hoorde als een eerlijk open weidsheid
die wijsheid is weg gereten door het razend weg verkeer
de verkeerde kant uit gesnelde welvaart
een behouden vaart wens ik haar negatieve groei
becijfer maar eens wat al weg is in plaats
wat economisch groeit
Uit niets blijkt mijn gelijk.
29 november 2008
Over mij
- ®
- Als ik later dood ben wil ik dichterlijk zijn: Hemelsblauw verdichten in deze lijnen tot nagelwitte strepen. Los weer in de hoogte op vanuit het niets tot onvergankelijk leven. Tot dan toe leef ik me in de regel uit.