Uit niets blijkt mijn gelijk.

24 april 2008

lente uistekend - uit - beelden

De dood vandaag ter hand gesteld, ik keek haar diep in donkere facetogen, en beeldde mij veelvuldig in.
Haar poppenhuid heeft het begeven, de spanning liep (bij wijze van preken) te hoog op. Mijn rose knop stond op ontknopen, zij barstte daarbij in verlangen uit. Wanhopig ook toen de schulp geloken bleef.
De roltong, een fabulair gegeven, dwong mij tot verstijven, het vege lijf kwam in gedrang, in het nauw gedreven. Dit alles door honingzoet verlangen in een morgendauw druppel gestaag dalend ter aarde. Fris en monter maar uiteen.Haar vleugels hebben het begeven. Ze bestierf het zo, zienderogen. Al neigen nog haar tastorganen maar reiken niet naar mijn beleven. Dit leven is vergeven van de metaforen die getekend op haar vleugel, slag voor slag verpulveren in de ochtendnevel waarin je zoveel stof niet ziet als afzonderlijke deeltjes weten.

11 april 2008

Niets tegen op gewassen: De eenzame uitvaart*

*Ondertiteld met King Crimson's Islands
Voorafgaand taalarm moede met "er in tuinen"
De heemtuin was een zegen voor wie't warm - moezen zat was. Alles wat van huis uit hier gewas was hier weer wenste zoals het hoorde welkom heette. Zoals vloerbedekkers, kruipers, kweldergrassen en ongewassen.

Bestreden werd er geen zin meer in schoffelen de tuinbaas heer en meester.
Alles tierde weelderig gelijk hondsbrutaal wat stekelgewas dat in een draf of zomerroos de kroon afstak. Dit op de
begraafplaats waar nu de mestvaalt rust van de eens zo brave viervoeter die bescheten wat aan de kant lag, met naast melk ook stront vervelend was. Compostplaats een bejaardenoord voor pieren, niets meer te bestieren dan bladafval en kluiten aarde. Zo werd de koe uit den boze om den doode doet een pier en mestkever verlegen. Het geeft ze ook geen schier dat zulks onmogelijk bleek stront verveeld alles wat weg was.

Alszo de metgezel van de tuinbazin verbaasde zich met de vlierenfluit waar zij zo houterig om verlegen zat. De boerenroos, toch beter dan een vaders stokroos die in de onderbroek nog slechts witte schimmel vertegenwoordigde. Het kweekgras leerde alras snal af dat voorttelen voorbestemd was in los gewoelde bodem. Nu eveneens schierlijk overschat de weg verdichtend in de grond kwijt was. Daartoe rukte het bolgewas ruimschoots op, het viel de bollen in goede aarde.

Het voorjaar verspeende steeds vaker, hand in hand met uitstekend fluitenkruid . En met haar verschijnen blies zij 't hele wild tuinieren met springzaad bij de hand nieuw leven in. Jubelde alles onbestreden "de strijd is gestreden. Wij hebben hier de wildernis om in te overleven. Geschapen uit de eerste hand." Als was het hier een kerkhof met rouwende klimop naar omhoog van een huis te vraag om in te rusten.

Er was ook geen ontkomen meer aan met woekeren zo ook was 't met lichtvoetigheid gedaan.
De zon werd zienderogen uit de bodembedekkers bladrozetten gestolen. Dit veroorzaakte veel onrust bij omwonenden. Die door het hoogverheven bosgezicht de lommer zagen omkomen, hetgeen verdroot. Zo woest was zelden het verzet tegen opgaand gewas dat zichzelf bedroop met opkomen. Men, de buren, trokken ten strijde en gelijktijdig het gewas eruit. 't moest weer oogst worden, ogentroost voor de misdeelden zonaanbidders die het tekort aan zon niet meer verdroegen. Ze vroegen waar of het licht bleef dat hun ontstolen werd met wildtuinieren. De bijl erin, het hoge opschot diende onthout te worden in het warnshof.

En zo geschiedde wat ontschoot met wat ooit door milde hand beroerd werd nu het leven ontnomen. De oorworm las de slotzin van het woud der verwachting voor aan regenworm en duizendpoot. Met eveneens als zijn gehoor de flierefluitende goegemeente. Die nog in koor protsetenliederen floten. Hoewel toen al onverdroten de grond zwaar beroerd de roestige kruiwagen uit het oog verloren had die wellicht nog kluitjes had kunnen aandragen tegen dit grof geweld.

Alles werd uit het oog verloren toen de bulldozer de overhand nam. Die had besloten dit ongerief van lavende omwonenden met hun versteende harten tegemoet te komen. Staalhard glanzend met een bijzonder groot bord voor zijn kop heeft hij de aardbodem in bewerking genomen.

Men, de burgerij en aanverwante steen minnende bestraters, besloten gezamenlijk van overheidswege de snelste weg die moest worden ondernomen. Dat hier niets meer moest dan eenvoudigweg de flat gebouwen, uitstekend, konden komen.

Alle wilde dromen waren woest, maar nog slechts nachtmerries voor wie ze berijden konden. Want de vaart der volkeren verdienden hoogbouw op het oog van elkaar ontnomen horizonten. Gestild de honger naar het begroeide hart lag een klein stukje lommer een stille lentedood bekomen nog ontstorven te hopen. Al plukte op het laatste moment een kinderhand de van het grondverzet geredde ogentroost met enig fraai duizend guldenkruid wat ook mooi de vaas tooiden. Waar op deze begraafplaats te ruste lag de moederaarde van vadertje moestuinder. Die ooit begon waar het mee eindigt een schrale troost een uit de hand gelopen verbouwing.
Een verdienste die deze herinnering opleverde.


Van het steen en het onderliggend been*

* King Crimson; I talk to the wind
Toen zijn liefje uitgeweken was, ergens achter grote rivieren aan gene zijde. Woorden een andere betekenis inhoud daarin hadden gekregen met uitspreken van "gewoon uit". En dat was kort genoeg in dit verband, belde ze nog eenmaal naderhand. Met een blijde boodschap over haar nieuwe liefde in een ander verband, een gemoedstoestand. Gewoon als een mededeling uit de eerste hand als "hoe's 't ?" wat anders ook gebruikelijk was. Op een belangstellende tegenvraag in dat verband deed ze dan ook verder afschermend geen mededeling. Hij mompelde nog iets in die zin van "mooi of fijn" een strekking die ie verder ook niet begreep. Zo werd met waterscheiding een provincie verder voor hem een wormvormig aanhangsel, hetgeen als metafoor een waarheid bleek.

Verleden tijd is gewoon in reisafstanden uit te drukken. Een snelweg waar hij eerst gretig voort denderde, nu slechts het beslechte pad, waarop hij even uitraasde. Zoals met spoorstaven in een dwarsverband. Van afscheid nemen was ook geen sprake naderhand. Doodbloeden is als de spreekwoordelijke landdelende rivier in dit verband.

Meer dan handelswaar met beurswaarde was het niet, een ruilobject dat met verhuizen gewoon achterblijft voor nabeschouwen. Haar leven schreed voort langs onbekende wegen.


Soms staat hij daar langs een willekeurige oever, waar water altijd hetzelfde stroomt tussen zomer en winterdijken. Van boven naar beneden. Veilig genoeg, die dijken, om achter terug te kijken. Zo staat ie dan, stil, te staren over uiterwaarden en de betekenis daarvan. Een droog gevallen bedding in dit verband.

Met open vragen bij de hand. Over stromende rivieren, een delta en hoe dat voor het achterland verder gaat. Tot op heden vroeg hij zich dat echter niet, anders dan nu schrijvend, af. Hierop uitkomend; dat leven, ach leven, niets is dan een notendop. Met daarbovenop een uit het spel gevallen mikadostok. Als mast of baken of slechts op het oog gericht de kleurtjes die het stokje te over heeft. Het dopje dobbert wat, drijft en overdrijft wat af.

Hij staat erbij als kind, dat te snel alleen de verbeelding heeft "hier is Noach en daar zijn Ark, god vergeet het beloofde land". En als in een stroomversnelling verdween de noot uitzicht, uit zijn doppen en uit het gezicht.

Hij nam onverwijld de benen, opzoek naar een vrouwenhand. Zo snel, met rasse schreden was ook hij afgeweken van het tranendal. Van haarzijde die zijn haar niet wenste te wezen, in één en al onbegrepen weten. Daar op het rivierlint leek dit in 't avondschemer.


Zoals ie eerst met woordenstromen speelde en alles met haar deelde. Tot een herinnering in samenvloeien hen bracht, gaven luttele rivierduinen zand genoeg voor 't in de ogen. Flauwe hellingen en duinpannen deden de rest, een onvermogen.

Hem bracht dit een boodschap.
Stroomversnellingen, die om verschillende redenen slappe bodem in beweging zetten, vormen rechte rivieren om in meanders vol van troebel water. Ook daarin valt nooit meer iets te lezen als met gevoel dat nu eenmaal onbegrepen wegdrijft. Ergens is het goed, dat zoete waterstromen altijd uitkomen waar het zout van aarde oplost en het leven anders doet smaken.

09 april 2008

Liefde

Ze bedreven het voor mijn ogen. Vroeg nog, half zeven. Zeer opgetogen in een stekelige setting. In verwarring ontwaarde ik het neukend paar. Het was liefde op het eerste gezicht. Geen ander dan een oud verhaal. Zo maar, eens van het nest vervlied, treedt ook de paringsdrift in het verschiet van lentebeelden. Dit alles voor ogen, gelijk de voortplanting van geluiden. Dwars door het keukenraam naar binnen, staarde ik naar buiten toe begaan in lustig zingen.

Bitterkoud en toch zoveel liefde kan uitgelegd worden als een pril begin. De zin der dingen die levenscheppende geesten verzinnen. Dit is voor de lente geen nieuw gezicht. Een invalshoek, iets algemener, als wat mussen niet schuwen. Waar hun veren, strak in het pak, uitzinnig vroeg al opgeblazen tooien hoe behaaglijk warmte behouden kan worden.

Dit alles wel geluid, tot zang verheven, waarmee ik de buurvrouw bestierde, in deze ontluisterende ochtendnevel. Met zoveel grijs voor ogen. Zou ik ook haar met keelklanken te oreren, ongeremde zinnen preken? Als passie voor de geest. En zou zij dan zonder betekenisinhoud gaan staan piepen. "Hoe ongepast" en ik weer tjielpte hoger, zinloos "Heerlijk toch, we spelen alleen maar begeren".

Black

Jack, trence coat, lang en - alsof de liefde hieruit verdicht - tot zwart voor ogen.
Velen, opvallend rode lippen, krulden bijna in de uitspraak tot licht erotisch - de witte tanden- opmerkelijk tot warm wollig aansprakelijk taalgebruik. En bovenal hoe dat daar bij uitkomt op gehoorafstand genoten.

Zo ervoer ik het - als dekmantel der liefde- om mij heen geslagen taalgebruik.
Een beschutting, al roken zij met z'n allen zo anders dan ik gewoonlijk was.
Warmer ook de omgeving, zo lijfelijk, zoveel, dicht op elkaar geplakte zinnen.

Het wit voor ogen verbleekte, tot mijn huidskleur - bewust geworden- terug.
Terug toch zag ik het daglicht en hoe het ook doorbrak. Ik was nat - maar wat beweegt mij -
door dit contrastrijk kleurverschil?

Blank zijn lijkt ook wel wat op
black van binnen, met wat lettergrepen
en één letter verschil aanstootgevend in de goede richting. Gesteld dat uiten ook een volgeschreven zwarte bladzijde oplevert.

Over mij

Mijn foto
Als ik later dood ben wil ik dichterlijk zijn: Hemelsblauw verdichten in deze lijnen tot nagelwitte strepen. Los weer in de hoogte op vanuit het niets tot onvergankelijk leven. Tot dan toe leef ik me in de regel uit.

Volgers

Blogarchief