Ik leef alleen maar eerbaar aan mezelf. Mijn handen,
al wist ik waar ik
ze laten moet, heb ik
aan mezelf geslagen,
ik was er toch al mee behept,
om ze genoegzaam
te delen. Een linker
en een rechter, beurtelings
na elkaar. Het werkte
ook bevredigend
de linker wat flinker
maar dat lag uiteraard
aan deze aard.
De rechter, zoals altijd, wat ongebruikelijk,
Wat meer behept met handhaven
met wat ontplooibaar was maar dreigde
te verkreukelen. Beslissingsbevoegd,
zoals een rechter betaamd, is of was,
ik schud ermee, zeer rein de handen
van zij die mij ontmoeten. De linker
ziet dan toe, beschrijvend in mijn
dromen hoe ik haar vond.
Soms, zo nu en dan, slaan zij in elkaar,
of komen uit de mouwen, schrikbarend naakt
maar genaakbaar in het raken. Het treft
dan ook met vele handen op één buik
zo samen. Al gaat die linker steeds
wat lager, de rechter naar de schouder
met het veroorzaken van verbazen
over al die onrust, met omhanden raken
en verlegen zitten om elkaar. Ik vouw
ze dan ook weer achteraf
dankbaar samen.