Uit niets blijkt mijn gelijk.
11 oktober 2012
De tiende oktober ( ik oogstte pronkers die dag)
In dat licht bezien verbleken de horizonnen raar op enkele doorweekte plekken.
Plukje sterren, maar geen maan in een bijeen geraapte grote beer,
die z'n plaats heeft waar gemaakt als teken tegen middernachtelijk uur.
Het staat zo allemaal ongeveer op het noorden geschreven. Ergens ook
een spoortje vogelzang, dat rakelings langs scheert op weg naar oplossen
in het duister wat moet wezen.
Iemand windt zich op, dat kan je horen, stemgeluid. Een kosmopoliet,
die draadloos was verbonden treedt naar voren, het spant erom, prikkeldraad
onomwonden, het lijntje breekt.het heeft zijn woord gehouden met wat ergens
was zoek geraakt nabij de dageraad dat maar niet kwam opdagen. Omdat de dag
vooraf al was gebroken, halverwege gewoon middendoor een tussenstop.
Alles was vooraf al knalrood tenonder gegaan, met zon en zowat overdreven wolken.
Daarop was men uitgekeken toen tien oktober ten einde liep nabij de kreukelzone.
Het klinkt wat overdreven om te verhalen hoe helder alles is vannacht dat op de ruggen
over de akker het hazenpad zichtbaar glimt in prachtig nachtelijk licht.
07 september 2012
In dit voorbij gaan
De straten uit verdween licht in zachte bries van eerder vallend blaadje dat weg ritselt over bleek rosé klinkers, waar struikelend nog wat geluid verdwaalt. Het is nu, daar spreekt een echo die uit steeg boven de verwachting uit. Er werd iets aangestoken dat vensters uitbeeldde in slooppandjes waarin mensen stonden. Sprekend tegen de steigers en de stutten aan met vuile was behangen in flets gemaakte indrukken van de verdere lege ruimte was een doehetzelver klaargekomen.
De kruispunten werden gemaakt daar worden rondom haaientanden ingezet uit veiligheidsoverwegingen. Ik kwam in beeld en stak daar rustig over. Kwam zowaar
de overzijde over en inzicht, uitkijkend op de oosterstraat waarin ik verdween.
Huizenhoog staan woonkamers mensen te kleineren. De notaris makelaarde wat in schaalmodeltjes in elkaar met verlijmen van een dorpsgezicht waarmee ik glimlachte. Hier en daar was enkel glas op deze late zomeravond wat beslagen. Veelal was een flat screen uitgerust voor plat vermaak. De dode slager had zijn reclamebord verwijderd waarop een geslacht varken zich verhangen had tot doodskop.
Iemand, een jonge vrouw, beende smakeloos verkleed met blote schouders haar vuilnis uit de uithoeken op de stoeprand en slipperde wat hoerig kijkend naar de keerzijde waar ik overging.
Ze knikte vermanend naar de hond die er op vooruit ging en droop verder af haar engte in die uitpuilend was.
Er brak een jong mens door de gevel van achter het behang hij had schoongenoeg ervaren als voldoening naar een zelfvervolmaking van een oud pandje aan de spoorstraat. Een gele schuur, belendend genoeg om naar te staren was halfaf, dat mocht niet deren. De knaap ging gewoon renoveren tot er een kind in past. Bezwangerd door deze gedachte kwam een jonge vrouw te voorschijn, ze nam afscheid voor even.
Een boekenwand viel op door de ramen . De trap loog er niet om, het is hoog en vrijwel uitgelezen een plek om bij stil te staan. Buitenlangs bij de kozijnen sprak de magnolia me aan, "ik ga naar de knoppen". De winterschilder is vroeg dit jaar. De huiseigennaardigheden zijn samengebracht rond de schoorsteenvegersgarnituur, er was een drinkgelag binnen gaande dus niemand had in de gaten hoe uit de handgelopen alles was. Groteske wilgen treurde boven water over de knotten naast de woonsteeopgang van dit gerief dat ook iets met spoorzicht had.
Uiteindelijk was de bestemming er goed in geslaagd te voltooien nabij een fietsenrek van moderne snit naast een doorschijnende behuizing voor een kat die met drie poten genoegen nam. Er vertrok geen trein van dit tijdstip, ik maakte daar een punt van. Bewierookte graanvelden lichtte goudgeel op al was het nog slechts een stoppelveld. Het slot ontsloot en bleek kapot omdat de sleutel vreemd brak bij tijdens de ontsluiting ik ging verlicht nu spoorslag huiswaarts door dezelfde straten waarlangs lopend alles anders scheen.
12 augustus 2012
Gebroerte
Het leed dan ook geen twijfel hoeveel gemeenschappelijk dát was. In ieder geval hun vader.
Althans de aanname daaraan. De moeder was in ieder geval wel zorgzaam, zij gedroeg zich zo althans, ging daar zelfs gekleed onder. Hetgeen in het licht van zijn tijdgeest niet zo vreemd was, dat althans.
De wasdom kwam vanzelfsprekend aan de orde, ook hetgeen er niet toe deed. Veelal was dat wat aangedikt, maar soms trok men zelfs dat niet in twijfel. Ze trokken in die verstreken tijd ook veel op aan elkaar, de een deed zeker niet voor de ander onder. Daartoe scheelde zelfs de leeftijd hen niet veel. Opvoedkundig was toch een de jongste, bijna, wel haast, het zwakkere geslacht. Maar de moeder zag glashelder iedere zaterdag wel dat de zonen steeds vaker in het gelid gelijkwaardig voor haar stonden. De teil, ja inderdaad die van de vuile was, waren zij ruimschoots ontgroeid die dagen.
Iemand vroeg zich zo nu en dan wel eens af wie van de twee de dader was, zo moeilijk was het uit elkaar halen. Zelfs ging het wel geweldig hardhandig met elkaar gepaard, maar net zo vaak ook hand in hand om te verdedigen wat zeker niet voor ouders was.
Zo verstreken de jaren opvoedkundig, aardig toch, zo naast elkaar gezet behoorlijk, niet waar?
Er werd naast sport iets aan opleiden gedaan, ze behaalde allerlei. Daardoor leek de een gewiekster, de ander kwam echter beter uit de verf.
Sprekend, ja dat wel, tot op zekere hoogte. Het opgroeien veranderde tot uit elkaar groeien. Ze groeten elkander steeds, maar minder vanzelfsprekend was dat wel. Uiteindelijk was de trefkans erg laag, daar eentje naar het noorden uitweek. Het heette zelf dat hij lichtelijk autistisch leek, maar in de praktijk bakte de ander daar iets meer van, naar later bleek.
Hij die noordelijker neerstreek plantte veelal veel en zodoende wortelde hij goed, boerde minder naar het scheen, maar allee men was tevree met wat hij deed. Het spookte soms hoe toch uit moederschoot ontsproten twee loten daar door dezelfde vader waren gepoot. Iedereen hield van paas en vree, men verbaasde om die reden dus niet.
De achterblijver had wat heil gezocht bij de hulpverlening tot wat betaalde dienstverlening, trof het goed, en trof zowaar een wederhelft. Het kon zo vaak door een deur, dat het er van kwam om die dan maar te delen, voordeurdelers bestonden toen nog niet. Dus leek aardiger op in het echt gebonden, hoewel ook dat leed twijfel. Bovendien, niet onbelangrijk, wensten zij beiden uit te wijken, de vastigheid daar onder de knoet beviel geen van beiden.vertrekken lag alras ook voor de hand. De broederliefde werd zowaar weer opgerakeld en brandende goed. Naar een ieders tevreden werd delen iets bedrijfsmatiger op maat gesneden. De een ging telen en vermenigvuldigen, de ander deed het vaker buitenshuis. Het was niet zo verbazingwekkend dat er bedrijfsvoering in zat. Kinderschare met handen aan het bed, kwamen niet aan zetten, dus was de basis snel gelegd. De een beheerde, de ander ook de slappe was.jaren verstreken onderhand al arbeidzaam tot één leven. Vergroeide zelfs daarmee hun samen zijn, nog groter dan de irritatie.
Jaren verstreken tegen de wilde haren, woest uiterlijk werd wel geslepen tot een langzaam groeiende stapel, die absoluut niet gedeugd,noch geduld, kon worden. Zij spraken elkaar wel, ook wel wat vaker buiten het gerail, of dat zo goed werd geschreven deed niet ter zake, het kwam niet neer op handgemeen, gereedschap had wel iets om mee te wieden en te zagen of te poten, maar kwaad zaad schoot door de jaren overal op. Vechten tegen de bierkaai, karakters enzo meer, alles werd erbij gesleept om naar elkaar iets aan te tonen wat niet boterde. Eigenschappen waarop van alles was opgetast lag werden van stal gehaald, eveneens wat oude koeien, zelfs het al vaker verdronken kalf.
Niet dat die beesten er echt waren, maar dat deed ook niets ter zake, het ging slechts om behaald effect. Misschien lag luizenplaag tot duiden beter op de maag. Berooid betichten zij elkaar in gewetensnood hoe toch niet tot broeder moord maar zoveel eerder al ontworsteld te raken uit elkaar. Het werd een hamerstukje op papier wat beide tekenden, hetgeen tekenend was voor elkaar. De boedel, poet en wat zomeer moest ontrafeld worden tot op de cent. Het schikte dat geen van beide schikte in de min. Het aflossen van schuld, inlossen van incasseringsvermogen, ach dat liep wel bovendien.
Ze tuinden er beiden in. De een fokte verder met geselecteerde rassenteelt z'n planten, de ander wist het zonet nog niet. Maar nu, naar het schijnt, verwaarloost hij zijn erfdeel. Alles overwoekerd aan de ene kant, terwijl anderzijds goed bleef groeien. Salomonsoordeel werkte maar halfslachtig over en weer de haagaanplant.
De broeren waren niet goed gezind, stemde nauwelijks overeen strikt genomen lijkt alles voor dit moment zeer definitief. De buurt ziet op gepaste afstand toe met argusogen in het achterhoofd houdend hun hart stiekempjes vast.
Hoe gaat dit verlopen of houdt dit stand. Zo twee contrasten, bijna antipoden uit een cel, tot gedeelde blastomeren van voortwoekerend kwaad. Boosheid, is dat iets wegebbaars? Zouden handen nog eens neigen naar uitsteken of gebald verder door het leven gaan. Geen idee! Men velt geen oordeel over beiden, meestentijds zijn omstanders iets omslachtiger beiden zonen uit een nest welgezind, maar dat helpt hen geen meter nader dan verder wijken van elkaar.
De tuinpoort, toegang tot wat ooit leek op het paradijs blijft onomwonden gemeenplaats tot verschaffen van toegang tot hun beide werkelijkheid zonder elkaar te raken treffen zij zelden nog. Er vliegen wel veel insecten over en weer die wat bestuiven dat zaad geeft in beider bodem. Maar de kiemen schieten door en planten bitterzoet verlangen in volharden onkruid in hun gedachtengangen die beiden driftig schoffelen laat.
09 augustus 2012
sestertiën sussen (Abundat dulcibus vitiis)
Ik diste mij opperbest in smakelijke porties vrede, peuzelde en puzzelde aan de slakkenhuisjes en de pootjes van parasieten om te achterhalen waar ik uit voortgekomen was.
Dag huis dat ik ontmantel op z'n beestachtige waarde. Jij wrede gehoorgestoorde boodschapper die je van burenleed was. Die onvolkomen me leerde de nachten in te korten tot bewustzijn. Mijn zelfbeeld uit klei getrokken koesterde met mijn bloedlichaampjes omdat ik het zo teer beminde jongetje liet spelen in mijn gedachtengangen die ik naliep, in en uit schiep, opdiepte tot mijn-schachten van brandstof op papier.
Dag mijn huis, kerker, doolhof, dolhof, lustoord waar ik de slappe lach leerde hoe lullig ook. De liefde wreed werd verstoord in storing van het lid dat het vertikte stijf te staan voor onderkomen in scheemaecker's portaal en slechts in jouw kil beton het klaarspeelde natte dromen te verwekken. De ware bètablokker werd die gekroond met mijn kransslagaddertjes de giftanden van de dood ervoer, glimlachend omdat ik eerder al voor jouw ondoordringbare muren uit de keerzijde van het bestaan vervaarde op de snijtafel.
Mijn bunker waar de koppen tegen de muren klonken als klopboren, gat voor gat voor geen gat te vangen was, de lijken nooit uit de kast, en jij gelukkig mijn achtertuintje was. Waar weer en wind het klaarspeelde met mij tot een gewas van wasdom. Wij boomden daar tot volwassenen die in de blauwe regen konden drenken en van iedere spriet de naam wel wisten of weer wiste tot een maagdelijk zwart onderkomen. Daar lag nog een bil in mijn onderbroek de zon te verdelen op reis te gaan tussen haar benen of juist de benen nemen. Ik verkoos niet maar ging via jouw achterdeur de wereld uitwonen.
07 augustus 2012
De ommekeer van een bandenplakker (die hijzelf doorsneed)
"Een uniek doktor species dat schier onmogelijk een oogje in het zeil hield onderwijl hij monnikte hoe in enger zin gevangen hij zat tussen de lippen van het verleden en de tanden van zijn geweten.".
Hij maalde goed en boerde des te beter, met bovenlangs het radar dat de wereld om hem heen in kaart bracht, nu ergens loepzuiver zijn taxonomie beschreven was.
In essentie was het een geitenbreier die iets met mengen en roeren had, maar onuitstaanbaar toch verkoos het vak van chirurgijn te gaan bedrijven. Met liefde zelfs, spoot hij op enigerlei wijs menig lid van het andere geslacht plat. Praktisch gesproken, in opportunistische zin; hij had met liefde voor het vak zich daaraan volledig overgegeven.
Als tor een bijna holistisch wezen dat, wanneer de harde dekschilden weken, zelfs spiritueel zeer bevlogen was. Het was dan ook een opgevoerde kever die ten tonele en ten voeten uit zijn ego streelde, zo voortjakkerend door zijn zelfbeklagvolleven. Hij voelde zich eerder dan ook zeer beknot alvorens hij verkoos zijn habitat als eilandbewoner verder voort te zetten, wetende dat tussen kruin en pan, wad en zand hij z'n niche wel had gekozen om het lot te tergen dat hij daar endemisch zat opgesloten.
De tor had de uitstraling in uiterlijk vertoon dat zijn gelijke niet kende op dit eiland van gisteren, waarop hij zich de keizer waande. Ware het niet dat zijn publiek hem zag als de keizer. Al gaf zijn wederhelft hem nog zoveel grandeur, het is en bleef een oud narcistisch uitvergrote zeur. Die door zijn verleden als naakte waarheid achterhaalt de keizer zonder kleren. Maar in de intimiderende intimiteit tussen eilandbewoners waagde niemand zich te stoten aan de harde dekschilden van zijn ego. En zo liet menigeen Zijne majesteit geloven in zijn onovertroffen kneuterigheid van het met zijn verleden voortzwoegend rondtollen met stront, zijnde mestkever, hem de illusie latend dat het geestelijk gestel van zijne hoogheid de paarlen voor de zwijnen waren, die hij in zichzelf bezat.
Het is zoals het is een goede tor betaamd (ze hebben naast paringsdrift zelden zorgdriften tenzij ze zo nu en dan voor spiegelkever spelen) moeilijk voor hem om over zijn nageslacht te verhalen wat hij onverrichterzake altijd achterliet. In onverzorgde staat, omdat zijn voortplantingsdriften van zijn zelfbeelden hem in staat stelden weg te snellen van dienstbaarheid aan het ras.. Het is een daad van onvermogen om een mestkeverachtige dit aan te rekenen. Immers wentelend in stront waant hij zich van de heilige plicht ontslagen om enig broedzorg te plegen uit naam van vaderschap.
18 juli 2012
ND
Bevrijdt van spiegelbeelden en vadersdromen.
Afgerekend met taal is alles te verslaan.
Noemt wat namen die hem groter maken.
En schrijft in woorden alles door. Tot hij
wakker schudt in een evenbeeld in het zaad
waar uit hij opgeschoten is. Hoor zijn gehoor
glimlachend zijn eigen stem daar hoort.
Maar in de spiegel, 'savonds staat daar pa,
levensgroot en wederopgestaan
in zijn roman, o man, o man wat doet hij daar.
17 juni 2012
Is het geen schatje
Of, als je wat bedrukt bent (zoals met haar het geval was) met woorden die je niet zo vuil wilt maken met wat eerder dwars lag. Dan zet ze in tegendeel met schoon schoolschrift in haar keurslijfjes gezicht een plooitje. Daartussen past ze een denkrimpeltje aan dat tot uitdrukking wordt gebracht op de keerzijde van de vlinder, die ruggelings aan de voorzijde zich bevindt.
Het was het hoogste woord dat ze voerde met gemoed, omdat ze, zoals gezegd, geen woorden vuil wil, wou, maken aan geschift.
Doorgaans is ze getikt een lettervaardig wicht in digitaal op de toetsen die ze met haar vingers rap beroeren kan. Ditmaal echter de stift die ze plantte op het karton, de buikzijde dus van de, ook al eerder geduidde, vlinder.
Het geheel, dat alles dus wat fronste op haar schoonschriftgezicht, was de te behalen gram, een klucht, een oude dijk, een kruin waarop zij als een berg tegen op zag, tegen op keek, zelfs opkeek, zo je wilt. Ze plantte dus de pen zonder omhaal op papier en haalde uit haar geest wat haar zo zeer bezeerde. De gram die zij behaalde, wilde en ook wou, betrof gegrom. Niet slechts van viervoeters maar vierwiel vehikels. Ze verzamelde moed, sprokkelde woorden en een zin. Het kwam zo als het ging; een regel werd in de regel vermenigvuldigd tot wel tien. Aan iedere vinger welgeteld kleefde dus één zeer bezwaarlijk ding.
--
Het beste!
10 mei 2012
In het "verschiet"
De eindjes zijn al aan elkaar geknoopt hier in de levensbeëindigingskliniek.
Eerder was het nog een verpleegtehuis met zorgplicht. Maar dat liep niet. Althans het heengaan viel opmerkelijk tegen, men maakte er potje, met blijven waar men was; het leven, in plaats van zoals men dat gaarne zag, u bent diegeen die hier het leven liet.
Maar dit alles deert u niet, want u bent uitverkoren, voor u ligt het verschiet "het is geschied". Het levenseindje lachte goedgemutst u toe. Een vreemde snuiter, die weleens eerder tot driemaal toe verraad pleegde, was ook nu weer als den doods, u al welwillende bij de poort van het hierandermaals toe te wuiven. U raakt wat wantrouwend met deze onverlaat die u aanbiedt om op te stijgen naar daar, waar perslot een ieder heen vervliet.
Naast u zit een geliefde van de euthanasie, die het ook wel ziet zitten om na u te vertrekken wat onvermijdelijk is. Maar u eerst, alles was voor elkaar, een spuit, een pil, wat goede wil, de medicus die de mond snoert met een negerzoenzoet lachje van "vaarwel, u haalt die overzijde wel".
.....
19 maart 2012
Blokhut
Het is geen schril contrast om uitgewoond te bivakkeren in het bos.
De kleur van schaduwen te imiteren en pekzwart daarin te staan.
Er is geen eer in te behalen, hoe de schimmel door de gordijnen kiert.
09 februari 2012
Gedolven
Zij, ooit bevlogen, godsvruchtig nu hun stoffelijkheden
tentoongesteld laten rusten onder opschriften uit Zijn naam.
Er stonden, zeer bewogen ~het stormde die dag~
taxus en pijnbomen zerken te bedruipen van hun hars.
Om zo de eeuwigheid van woorden in barnsteen te vangen
trof ik God, althans Zijn naam ~ die er voor door moet gaan~ in
terpentijne glans. Er was een tak afgerukt waaruit in overvloed
de sappen stroomden, pal boven het gedachtegoed
dat nageslacht had laten graveren in zwart marmer.
Nu dus, droop een parel heldergeel vocht op God.
En vloeide samen tot één vlek gelijk sperma doet
wanneer het tot leven toe bewogen de eicel zoekt.
Ik zag toe hoe deze godsvruchtige gedachte vorm kreeg.
Wellicht zo een onverlaat later die dag deze smetvlek
weer verwijderen van het graf. Maar nu even niet.
Ik las hier Zijn naam, in een zinsnedig verband samengevat.
Ik zag ook nog ouderen aan mij voorbij sloffen op hun dode gemak.
Ze zochten tussenruimten bij hun geliefden die uitgesproken pal
naast mijn bevangen God waren uitgeweid. Wat uiteraard
een metafoor betreft in deze zin vervat. Zo stil het in een storm
van gedachten kan zijn, zo rustig ook vervloog de tijd die ik hier nam.
Een druppel hars, in een rukwind vrijgevochten uit de sapstroom
van de geknakte tak, die verder niets ter zake doende naast mij neer plofte.
Een druppel die onder de indruk van de zwaarte kracht
een baan uitzocht pal boven Gods woord. Het enige woord
dat onuitgesproken hier voor mij lag werd bevangen in een uitvergroot verband.
Loepzuiver zag ik hoe Hij uit dit perspectief gerukt tot mij kwam. Alle woorden
om hem Hern deden verlept, vermost in alg gedrenkt er niet meer toe.
Een hele bijbel werd zo verder slijk der aarde rondom een geurig offer van de pijnboom
aan God.
Het sprak mij aan, hoe enerverend toch, een tijdgeest bevangen kan raken uit het verband gerukt. Alles hier in los verbrand uitgezet verdriet ter nagedachtenis aan levende herinneringen in kostbaar steen bijeen gedreven op dit kerkhof. Geen ziel meer te bekennen liep een meute oud zeer langs mij heen. Iemand weende, een ander sprak, weer een hief de spade, nog een ander draaide aan de lier. Een rijzig mens, iemand die halverwege tussen man en vrouw was blijven steken, sprak woorden van ootmoed en troostrijke gedachten over het lijk dat ter aarde werd besteld.
Dat alles naast mijn God. Die grootheid in een drup vervat, die zweeg in alle talen. In mijn verbeelding zag ik hoe in de druppel hars de nabestaande belachelijk uitvergroot tot lachspiegel werden gemaakt. Hier in deze windbuil, onder beukend hout op een door de zon vergeten plek, sta ik achteraf mezelf terug te lezen al typend op mijn iPad en vraag me af; hoe ga ik later toch beter dan in een door de mens bedacht verzamelpunt van stoffelijke resten liever in die storm van mijn gedachte tekeer .
Zo boven de hoofden en de graven, takkenbrekend te keer met mijn stoffelijke resten. En laat mij slechts een stofdeeltje ontvallen in die uit hout geperste sappen vangen om op Hem gezegend neer te dalen. Wetende dat, verkies ik dit, desnoods afgeschraapt en verworpen druppel hars, die zoals bij leven ook ik al afstand nam van Zijn naam, een naam waarin ik toch ben blijven geloven dat Hij onlosmakelijk een deel van mijn in barnsteen ingesloten
levenseinde waar ik mijn loopje vooraf had ingenomen.
05 januari 2012
De ontdekking van de zwijgdrukkunst
Over mij
- ®
- Als ik later dood ben wil ik dichterlijk zijn: Hemelsblauw verdichten in deze lijnen tot nagelwitte strepen. Los weer in de hoogte op vanuit het niets tot onvergankelijk leven. Tot dan toe leef ik me in de regel uit.