* Frédéric Chopin - Prelude in E-Minor (op.28 no. 4)
Geheel en al gedicht was zij niet meer bij zinnen om een enkel woord nog toe te vertrouwen aan het schrift.
Een kladblokje bood ruimte zat om te bezinnen, maar door zoveel breuken heen was er geen beginnen aan voor haar. Ze moest wel lijden aan een schrijversbloknood dat zoveel opgekropt bleef steken in haar pure nood.
Een pil daags, om te beginnen, bood geen uitkomst tegen donker samen geraapte wolken, die haar ergens in het zuiden hielden, terwijl haar hart de rivier afzwom. Krom, vol gaten uitgehold, en voor haar uitgehold gezichtsvermogen logen er dan ook niet om.
Alles wat het leven bood aan mogelijkheden, bleef ontstolen uit haar schoot. Ze schoot er niets mee op, maar bleef getrouw ook wenen om dit gemiste lot van moedersbarensnood. In die zin is ze dichter bij haar oorsprong gebleven een leedwezen dat zichzelf beziet.
Ze hield van trouwelozen, hen die hun hart aan feest en beest verpand, haar het ook als onderpand te leen gaven. Ze bond het op haar zijde zachte vrouwelijke zijde, hoewel die soms liet blijken een keerzijde van haar te zijn.
Er zat en stak iets dieps in haar van vrijgevochten bedrogen kind. Een wellust om te prikkelen kon zij het zien, wanneer de tijd genot uitschonk in wijdopenstaande bokalen. Dronk ervan als van de laatst genoten appel, verkeerd gereikt uit vreemde bron verleid.
Zo verliet zij menigmaal het paradijs dat aan haar voeten lag gespreid. Tot ongenoegen van wederhelft die al snel weer met een ander deed. Haar verbeten giftig achterliet om zelf de beest weer uit te venten. Ze werd geboekt als rasechtbreker in haar streek, met steelse ogen bekeken door de ega's die hun mannen bevreesden. Wulps was uit de mode, maar zij betrachtte met bespelen ieder mannelijk deel.
Tot slot raakte zij verslingerd in een versbakken strik. Het ging van woorden, het ging van snik. Ze zinsbegoochelde iedere regel en liet haar lijden even leiden door een glimp van liefde die in haar zit. Maar alvorens er aan te beginnen viel haar oog ongelukkigerwijs weer op een ander gedicht en brak ze in tweeën van het verdriet.
Dat geen kan kiezen zij ook niet, voor telkens weer vervallen in de gulp die zich aandient, liet zij een levenlang haar steken hangen naar de laatste glimp van eeuwig trouw die in haar noodlot spelenderwijs genoot van voortvluchtig zoeken naar haar zin.