Uit niets blijkt mijn gelijk.

25 april 2007

In het zaad schieten

niets is zeker in de kiem. Gesmoord lijdt zij daar onder 't zaad, gespoten van een in de verve zijnde heer. Hij genoot aanzien in haar lust en schoot en zij verhoogde al hetgeen hij vond in delen. De gemeenschap baarde haar zorgen, tenminste zij had kortelings alras haar buikje vol.

Zijn beursje, het was als herdertasjes in de volle zon, het sprong onbezonnen in het rond bij raken in haar paaiplaatsen. Zo trof zij hem welgezind, een wankele basis in het begin. Hij paaide goed en preekte passie. Naar het scheen werd zij vereerd, temeer nog met strelen rondom de d'r dijen zacht geveerd een handtastelijke lust die haar opwekte. Schuchter eerst nog met de poëzie speelde zij met woorden. Zinspeelde rijm en ritme met de mussen, tjielp tjielp etcetera.

Afijn het knikken van knieën een maagdelijke zucht, maar toch al hoog bejaard waar het haar rijk meanderend liefdesleven aanging. Ze paarde menigmaal en vaak ook meer met een teveel aan kerels zonder enig verhaal dan in beginsel ledig raken van de teeltbalzakken. Ze ving ook gaarne onbesuisd een schierlijk grote laag zwemmend eencellig gedierte. Genen in haar baarmoeder die eieren kozen voor het geld.

Nu, thans vele jaren later, baarde het haar zorgen allenig soepel in haar stede vingerend op menig gestolen maar nogthans verloren uur.
Ze beziet haar levensvreugde met verdriet dat menigéén niet meer in haar ziet. Ze was lief voor zover zij dat toeliet, meer afkerig. Kindloos dobberen aan het spit van menig vermalledijd lid dat zich verbijt had in tijd die het haar speet met spijt. Dat zoveel zinderend geweld met geil beslechte nachten toch de kaarsvet stollen in haar schede en naliet in weeë vlekken. Uitgaan is een diepzinnig woord in deze context, uit het verleden meer de pret nu beslecht met wanhoopsdaden.

Ach hoe vreugdeloos, dit wicht dat de liefde moet ontberen, met gebrek aan eenvoudig gebloemde liedjes zingen wier haar eerder nog aanbad. Zij vergat alras dat slechts het vlees verlept met plooien van de geest. Zij die nu de ouderdom vreest als was het kerkgezangen uit een vrome roomse jeugd. De biecht, dat scheelt, wordt haar nimmer meer afgenomen. Zij beklijft met vale herinneringen in een lege schoot. Het verdroot, maar meer nog dan de eenzaamheid, buigt de twijg van haar lijf gestaag over de wateren en spiegelt kabbelend een beeld dat alleen een oppervlak beschrijft. Daaronder is een opgewoelde bodem met dieren die de modder aan bidden boven helder stromen. Een zondvloed doet haar in de uiterwaarden vluchten, achter zomerdijken met wintertenen.

Over mij

Mijn foto
Als ik later dood ben wil ik dichterlijk zijn: Hemelsblauw verdichten in deze lijnen tot nagelwitte strepen. Los weer in de hoogte op vanuit het niets tot onvergankelijk leven. Tot dan toe leef ik me in de regel uit.

Volgers

Blogarchief